De Gewoonten van Chartreuse: geest en geschiedenis

Documentbezorger: Tim PEETERS
Datum van plaatsing: 05.12.2011
Adres documentbezorger: timpeeters1@telenet.be

De Gewoonten van Chartreuse: geest en geschiedenis. Toespraak gehouden bij de voorstelling van het boek Guigo de Kartuizer: Gewoonten. Een leefregel voor kluizenaars in gemeenschap in de Sint-Kruiskerk te Lier op 23 oktober 2011.

Inleiding: charisma van stilte en eenzaamheid
Alle kloosterorden en congregaties hebben hun eigen charisma: hun grondkleur of handelsmerk - zou je kunnen zeggen - die hun eigenheid en identiteit bepalen binnen het brede kleurenpallet van het religieuze leven.
Het eigen charisma of de grondkleur van de kartuizerorde is zonder meer de stilte. Dat wordt al meteen duidelijk als je een kartuizerklooster bezoekt, zelfs langs de buitenkant. Wie ooit in de Vooralpen bij Grenoble het moederklooster van La Grande Chartreuse bezocht heeft, zal het daar aan den lijve ondervonden hebben: eens je het kartuizerdomein betreedt, overvalt de stilte je als een massief blok. Dat mocht ik begin deze maand zelf nog ervaren.
Stilte is een noodzakelijke voorwaarde voor de eenzaamheid. En hiermee is dan meteen het tweede sleutelwoord gevallen die het eigen charisma van de kartuizerorde mee inkleurt: eenzaamheid en stilte. Het zijn samen de 2 sterke fundamenten waarop de kartuizerorde al meer dan 9 eeuwen lang is gebouwd. Eenzaamheid en stilte vormen als het ware een onafscheidelijk duo, een perfect wederkerig huwelijk als bron voor een vruchtbaar spiritueel en monastiek leven.
Ik kan me voorstellen dat het voor sommigen onder u wat vreemd klinkt, of wat mysterieus, misschien zelfs niet van onze tijd. “Maar alleen diegenen die er zelf van geproefd hebben, kunnen het begrijpen”, zo schrijft de heilige Bruno, de grondlegger van de kartuizerorde, in één van zijn brieven.
De kartuizermonniken leiden een zuiver contemplatief leven, geheel teruggetrokken uit de wereld en de samenleving, achter hoge kloostermuren, stil en eenzaam in een kluizenaarscel. En dit om zich volledig en ongestoord op de innerlijke ontmoeting met het Absolute – met God – te kunnen richten. Hiermee hebben we in een notendop de roeping tot het kartuizerleven samengevat.
“Een kartuizer brengt 20 uren van zijn dag alleen in zijn cel door – en dat gedurende 50 jaar of langer”, zo las ik onlangs in een interview met een monnik van La Grande Chartreuse in een Frans katholiek tijdschrift. En de monnik in kwestie weet waarover hij spreekt, want hij is zelf al bijna een halve eeuw kartuizer!

Het Leergezag van de Kerk heeft het charisma van de contemplatieve orden altijd erkend en ook verdedigd wanneer nodig.
Naast de zovele apostolische en actieve kloosterorden en congregaties - religieuzen dus die zich inzetten voor de gezondheidszorg, voor het onderwijs, voor de missionering, voor de armen, of voor de parochiepastoraal - heeft de Kerk het monastieke charisma altijd op een evenwaardige leest geplaatst.
Dat maakte paus Benedictus XVI nog maar eens duidelijk bij zijn bezoek aan het kartuizerklooster van Serra San Bruno in Calabrië (in Zuid-Italië), nog geen 2 weken geleden. Ik citeer u een fragment uit de homilie die de paus er uitsprak in de kloosterkerk, waar de relieken van Sint-Bruno bewaard worden: “Ik ben naar hier gekomen om te zeggen dat de Kerk jullie nodig heeft, en dat jullie de Kerk nodig hebben. Jullie plaats binnen de Kerk is verre van marginaal: wij vormen allen samen één onafscheidelijk lichaam, waarin elk lid belangrijk is en dezelfde waardigheid ontvangt. Ook jullie, die voor een vrijwillig isolement gekozen hebben, behoren tot het hart van de Kerk. Een kartuizerklooster is een bijzondere oase, omdat de eenzaamheid en de stilte er met grote zorg beleefd worden, volgens de eeuwenoude levensvorm die terug gaat op de heilige Bruno. Hij werd gedreven door een sterk verlangen om in eenheid met God te leven. Daarvoor heeft hij alles achtergelaten, alles wat hem verhinderde om die eenheid te vinden. Hij liet zich leiden door de immense liefde van God, om nog slechts alleen voor die liefde te leven”.
Benedictus XVI verwoordt perfect wat de kartuizers onder hun eigen charisma verstaan: een leven van eenzaamheid en stilte in de woestijn.
Uiteraard vinden we dit oude monastieke ideaal rechtstreeks terug in de tekst van de Gewoonten van Chartreuse, het boek van Guigo de Kartuizer dat we u vandaag voorstellen. Ik lees 2 korte, maar veelzeggende fragmenten die hij over het solitaire leven in de kluis neerschreef: “Ons voornaamste streven en onze voornaamste doelstelling bestaat erin om ons vrij te houden voor stilte en eenzaamheid in de cel, volgens het woord van Jeremia: de eenzame zit neer en zwijgt” (14.5). “De monnik houdt zijn cel voor heilzaam en levensnoodzakelijk, zoals het water dat is voor de vissen en de schaapskooi voor de schapen. Hoe langer hij erin vertoeft, des te liever zal hij haar bewonen” (31.1).
De ondertitel die we aan het boek Gewoonten hebben gegeven, klinkt nochtans niet exclusief solitair: ‘een leefregel voor kluizenaars in gemeenschap’, zo staat er letterlijk geschreven.
Deze woordkeuze is echter correct en doelbewust gekozen. De kartuizers zijn immers geen kluizenaars in de strikte zin van het woord, maar eerder semi-eremieten: kluizenaars met een minimale vorm aan gemeenschapsleven.
Dat waren ze trouwens al vanaf het eerste uur: vanaf het moment dat de heilige Bruno zich in 1084 met 6 volgelingen in het Chartreusemassief terugtrok. Elke monnik beschikte er over zijn eigen houten huisje, een ermitage, maar een galerij verbond de kluizen met de stenen kerk, waar de eerste kartuizers zich verzamelden voor het ochtend- en het avondgebed. De fysionomie van het kartuizerleven en de typische architecturale structuur van hun kloosters vonden hier reeds hun primitieve vorm.
Ook vandaag kennen de kartuizers nog dit perfecte evenwicht tussen een leven in eenzaamheid en een leven in gemeenschap: door 3 keer per dag samen in de kerk te bidden en door elkaar enkele keren per week te ontmoeten voor een maaltijd, het kapittel of enkele uren van ontspanning.

Bruno en Guigo: pioniers van de kartuizerorde
De eigen charisma’s van alle kloosterorden en congregaties gaan terug op historische figuren: op hun stichters en pioniers, op hun hervormers en wetgevers. Zij hebben de grondlaag geschilderd, waarop generaties volgelingen nadien hun eigen kleurtinten hebben aangebracht. Benedictus en Bernardus, Franciscus en Dominicus, Ignatius en Theresia van Avila, om er maar enkelen ten noemen.
De 2 pioniers van de kartuizerorde zijn ontegensprekelijk Bruno en Guigo: de eerste wordt de stichter genoemd en de tweede kan men als wetgever duiden.

Bruno, grondlegger van de kartuizerorde
Toen Bruno in 1084 in het Chartreusemassief arriveerde, had hij niet de intentie om een nieuwe monastieke orde te stichten. Hij wou er zich gewoon als kluizenaar terugtrekken om een zuiver contemplatief leven te leiden. God was immers het enige doel van zijn klim in het hooggebergte. Hij had dus geen nieuw religieus instituut in gedachten, geen hervorming of wat ook van die aard. Het feit dat Bruno bij zijn dood geen geschreven regel naliet, zelfs geen huisreglement, bewijst deze conclusie voldoende.
Vanuit historisch standpunt is het daarom niet correct om Bruno ‘stichter’ van de kartuizerorde te noemen, want ‘stichten’ heeft hij eigenlijk nooit gedaan. Uiteraard is Bruno historisch gezien wel de grondlegger van de kartuizerorde: hij is er met andere woorden de architect of ontwerper van. De originele levensstijl die hij in het Chartreusemassief ontwierp – een leven van kluizenaars in gemeenschap – heeft hij identiek gekopieerd in Calabrië, waar hij de laatste 10 jaar van zijn leven verbleef.
Het is belangrijk om te beseffen dat Bruno hooguit 6 jaar in Chartreuse heeft geleefd: in 1090 riep de toenmalige paus hem immers als raadgever naar Rome en Bruno is nooit meer naar de Alpen teruggekeerd. Na een korte onderbreking is hij in Calabrië gewoon met nieuwe volgelingen herbegonnen – en dat tot aan zijn dood op 6 oktober 1101, precies 910 jaar geleden.

Guigo, wetgever van de kartuizerorde
Toen Bruno het Chartreusemassief voorgoed verliet, werd zijn eerste opvolger aangesteld. De eeuwenlange keten van priors van Chartreuse was meteen geboren. In 1109 werd Guigo zo als vijfde opvolger van Sint-Bruno gekozen.
Deze piepjonge prior – amper 26 jaar oud bij zijn keuze en daarmee de jongste prior uit de geschiedenis van de orde – heeft met het neerschrijven van de Gewoonten een onuitwisbare stempel gedrukt op de historische vormgeving van de kartuizerorde.
Minutieus en uiterst gedetailleerd heeft Guigo de gebruiken van de eerste kartuizers opgetekend in de Consuetudines Cartusiae, doorgaans Coutumes of Gewoonten van Chartreuse genoemd. Dit geschrift werd een regelgevend basisdocument voor alle generaties kartuizers nadien, tot op vandaag. Bovendien geeft dit geschrift ons de unieke gelegenheid om het dagelijkse levensritme, de liturgie en de observanties van de eerste kartuizermonniken min of meer te reconstrueren, want toen Guigo aan het begin van de 12de eeuw de Gewoonten neerschreef, waren nog enkele van Bruno’s eerste volgelingen in leven.
Guigo schreef met andere woorden tegelijk als een insider, als een ooggetuige en als een expert. Met de Gewoonten van Chartreuse heeft hij aan het oorspronkelijk ideaal van Bruno en zijn volgelingen een juridisch en historisch statuut gegeven. Vandaar dat we met recht Guigo de wetgever van de kartuizerorde mogen noemen.

Maar wie is nu eigenlijk die Guigo wiens geschrift we hier vandaag presenteren? Guigo van Saint-Romain, zo klinkt zijn volledige naam.
Geboren in de Franse Ardèche, werd hij kartuizer toen hij pas 23 jaar oud was. Slechts 3 jaar later werd hij tot prior van Chartreuse gekozen. ‘De goede prior’, zo werd hij door zijn medebroeders genoemd. ‘Buitengewoon gevormd, scherpzinnig intelligent en voortreffelijk in de gave van het woord’, zo schetsen de oude ordekronieken Guigo’s persoonlijkheid.
Onder zijn prioraat – dat maar liefst 27 jaar duurde – werden de eerste nieuwe kartuizerkloosters in Frankrijk gesticht. Vandaag bestaan er daar nog steeds 2 van. Guigo maakte tijdens zijn prioraat ook de verschrikkelijke lawine in het Chartreusemassief mee, die het oorspronkelijke kloostertje van Bruno bijna geheel verwoestte en verschillende monniken het leven kostte.
Hij nam de beslissing om lager in het dal een nieuw klooster te bouwen, in de vallei waar zich tot op heden de imposante kloosterburcht van La Grande Chartreuse bevindt.
De opmerkelijke persoonlijkheid van Guigo raakte ook tot ver buiten de Alpen bekend. Zo knoopte hij intieme vriendschappen aan met Bernardus van Clairvaux en met Petrus Venerabilis, de abt van Cluny. Grote namen in kerkelijke en wereldlijke kringen van die tijd.
Het was de toenmalige paus die Guigo uitdrukkelijk vroeg om een biografie te schrijven van bisschop Hugo van Grenoble, over wie we straks nog een woordje zullen zeggen. Maar het is vooral dankzij 2 geschriften dat we Guigo tot één van de grote geestelijke auteurs van de hoge middeleeuwen mogen rekenen: de Gewoonten en de zogenaamde Meditaties, zijn persoonlijke ervaringen en beschouwingen als prior.
Guigo overleed op 27 juli 1136, ernstig ziek en totaal opgeleefd na vele jaren van plichtsbewuste verantwoordelijkheid.

De Gewoonten van Chartreuse
Guigo heeft zich niet vrijwillig of uit eigen initiatief aan het neerschrijven van de Gewoonten gezet. Dat verraadt hij meteen al in het begin ervan. We citeren dit fragment uit de proloog: “Gehoorzamend aan de verzoeken en aansporingen van onze dierbare en eerwaarde vader Hugo, bisschop van Grenoble, wiens wens wij niet kunnen weigeren, geven wij de neergeschreven gewoonten van ons huis door, zoals jullie ons meermaals vriendelijk gevraagd hebben”.
Guigo verwijst hier naar 2 externe instanties die hem tot het neerschrijven van de Gewoonten hebben aangespoord: ten eerste bisschop Hugo van Grenoble – en ten tweede de priors van de nieuwe kartuizerstichtingen, die hij trouwens met name noemt.
Over bisschop Hugo van Grenoble past het om even een woordje te zeggen: eigenlijk mogen we hem naast Bruno en Guigo gerust de derde pionier van de kartuizerorde noemen. Zijn invloed op de primitieve kartuizergemeenschap is van ontzettend groot belang geweest. Hij bengelt niet zomaar als een derde wieltje aan de tweespan die door Bruno en Guigo getrokken wordt.
Het was Hugo van Grenoble die Bruno en zijn volgelingen persoonlijk het hooggebergte van het Chartreusemassief heeft ingeleid. Het was dus niet Bruno die Chartreuse in gedachten had, maar Hugo!
Bruno zocht een geschikte plaats om zich als kluizenaar terug te trekken; Hugo heeft die plaats concreet aangewezen. De bisschop van Grenoble is daarmee letterlijk de leidsman of de voorloper van de eerste kartuizers.
Hij werd trouwens ook de beschermheer of de behoeder van de primitieve kartuizernederzetting: in een plechtige oorkonde legde Hugo precies de grenzen van de kartuizerwoestijn vast om een kader van eenzaamheid en stilte juridisch te garanderen.
Verder was Hugo ook actief betrokken bij de stichting van verschillende nieuwe kartuizerkloosters. En voor prior Guigo en de monniken van Chartreuse werd hij een echte vader, een herder en een vriend.
Het was dus deze Hugo die Guigo ertoe aanzette om de gebruiken van de eerste kartuizers neer te schrijven. Meer dan wie ook begreep de bisschop van Grenoble dat alleen een geschreven leefregel de uniformiteit onder de nieuwe stichtingen kon garanderen. Elke vorm van religieus leven – wil het duurzaam zijn - heeft immers nood aan wetgeving, orde, stabiliteit en gezag.
En zo gebeurde het ook: eens Guigo de Gewoonten te boek had gesteld – ergens rond de jaren 1127 of 1128 – werden ze door de kapittels van de nieuwe stichtingen als leefregel aanvaard. U ziet: de bijdrage van bisschop Hugo tot de historische en juridische vormgeving van de kartuizerorde is werkelijk van doorslaggevend belang geweest.
We mogen dus stellen dat Bruno, Guigo en Hugo samen de driespan trekken waarop de kartuizers doorheen de eeuwen gereden zijn.

Geen kopiist, maar vernieuwer
Wanneer we daarstraks stelden dat Guigo de gewoonten van de eerste kartuizers uiterst minutieus, gedetailleerd en trouw heeft neergeschreven, dan zou dit toch wel een vertekend beeld van hem als auteur kunnen ophangen. Guigo lijkt zo wel op de braafste jongen van de klas die netjes overschrijft wat de meester op het bord noteert.
Als auteur van de Gewoonten is Guigo geen slaafse kopiist. Dit beeld zou van de werkelijkheid een karikatuur maken, het zou historisch niet correct zijn en het zou de persoonlijkheid van Guigo vooral oneer aandoen.
Guigo heeft wel degelijk een heel persoonlijke toets aan de Gewoonten gegeven: hij heeft de traditie niet klakkeloos bewaard en doorgegeven, maar op cruciale punten ook herdacht, verfijnd, vernieuwd en waar nodig grondig aangepast. Gerijpt door zijn ervaring als prior – en alles behalve lichtzinnig – heeft Guigo wel degelijk veranderingen en aanpassingen aangebracht in het patroon van de eerste kartuizers. Dit is een belangrijke nota om te onderstrepen!
De Gewoonten van Chartreuse schetsen zo niet het beeld van een fundamentalistische of conservatieve auteur, maar veeleer van een scherpzinnige, realistische en pragmatische denker.
Men moet immers goed beseffen dat er tussen Bruno en Guigo een tijdskloof van enkele decennia gaapt: Guigo zag dus ook de kleine kantjes van zijn voorgangers en hij maakte met het schrijven van de Gewoonten gretig gebruik om te voorkomen dat bepaalde incidenten zich in de toekomst zouden herhalen.
Bepaalde aanpassingen en veranderingen moesten de zuiverheid van het oorspronkelijke ideaal vrijwaren: het zaad van het begin mocht niet overwoekerd worden door kiemen van onkruid, dat wil zeggen door toevallige situaties, door bepaalde tendensen of door externe factoren die de traditie konden aantasten, verwateren of corrumperen.
Guigo leefde immers in een kerkelijke context die helemaal doordrongen was van de Gregoriaanse Hervorming: hij kende dus maar al te goed de ontsporingen, excessen, karikaturen en misbruiken die bestonden in andere monastieke orden, in bepaalde kloosters en abdijen, bij bepaalde religieuze bewegingen of bij de clerus tout court. De boodschap van die tijd was duidelijk: de sikkel erin!
De meest ingrijpende wending die Guigo met de Gewoonten in de prille kartuizertraditie aanbracht, betreft zonder meer de economische organisatie van de gemeenschap. De communauteit moest zoveel mogelijk zelfbedruipend zijn.
Alleen op die manier konden de contacten met de buitenwereld tot een noodzakelijk minimum beperkt worden - en alleen op die manier konden alle bekoringen tot rijkdom, winstbejag, handel, grootgrondbezit, bedeltochten en meer van die praktijken afgeknot worden.
Guigo voerde daarom een numerus clausus in van het aantal bewoners: maximum 13 koormonniken en 16 lekenbroeders per klooster. Te veel volk op dezelfde plaats, zou immers betekenen dat men niet langer onafhankelijk in het eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.
Om te overleven zou men gedwongen zijn om de contacten met de buitenwereld te vermenigvuldigen, of om zelfs te gaan bedelen, zoals verschillende andere religieuze groepen in die tijd deden. En dit zou alleen maar nefast zijn voor het beleven van de eenzaamheid en de stilte.
Guigo trok ook de rem op de gemeenschappelijke eigendom die de gemeenschap mocht verwerven. De grondregel hierbij was duidelijk: geen enkel bezit buiten de grenzen van het kartuizerdomein, ook niet in liquide middelen, bijvoorbeeld door het heffen van tienden of het ontvangen van giften of stipendia (wat wij vandaag misintenties noemen). Guigo streek hiermee zelfs tegen de haren van de heilige Bruno in, want die aanvaardde in Calabrië wel landbouwgronden en boomgaarden van de plaatselijke bevolking.
Van de eerste tot de laatste letter zijn de Gewoonten doordrongen van slechts één bezorgdheid en verlangen: het ongerept bewaren van de oorspronkelijke kartuizergeest: een veilig kader van stilte en eenzaamheid, van eenvoud en soberheid, van gebed en contemplatie. We laten even Guigo zelf aan het woord met een fragment uit één van zijn brieven: “Voor mij is de gelukkigste mens diegene die er voor kiest om nederig en arm in de woestijn te leven, die ervan houdt om met wijsheid en in alle rust te mediteren, en die ernaar verlangt om eenzaam in de stilte te verblijven” (Lofzang op het solitaire leven, p. 142).

De humus van de monastieke traditie
Wie de tekst van de Gewoonten aandachtig leest, zal bovendien opmerken hoe de auteur de observanties van de eerste kartuizers wortelt in de humus van de oeroude monastieke traditie. Net als Bruno beschikte Guigo over een buitengewone kennis van de antieke monastieke geschriften, zowel die van het westen als die van het oosten.
Soms verwijst hij letterlijk naar bepaalde monnikenregels uit andere orden of tradities, soms maakt hij er allusie op, dan weer zet hij er zich vierkant tegen af. Bovendien gebruikte Guigo ook ongeschreven bronnen, zodat het een onmogelijk puzzelwerk is om zijn bronnenmateriaal exhaustief te inventariseren.
Sint-Bruno zelf had immers allerlei bestaande gebruiken uit andere monastieke tradities ontleend, toen hij de prille kartuizercontouren vorm gaf. Een bestaande kloosterregel zomaar overnemen was onmogelijk, want de levensvorm die Bruno in het Charteusemassief ontwierp was nieuw binnen het westerse monachisme.
De voorhanden zijnde regels waren ofwel geschreven voor monniken die in gemeenschap leefden (de cenobieten), ofwel voor exclusieve kluizenaars (anachoreten). Een regel voor kluizenaars die in gemeenschap leefden, bestond gewoonweg niet. Bruno kon er dus geen enkele zomaar overnemen. De bestaande gebruiken die hij uit de andere monastieke tradities plukte om het kartuizerleven te boetseren, smeedde hij alle om op het aambeeld van het solitaire leven.
En dat deed ook Guigo! De Regel van Benedictus is er misschien het meest sprekende voorbeeld van. Guigo plukt er hier en daar elementen uit en op andere plaatsen distantieert hij er zich duidelijk van.

Slot: Guigo de contemplatief
Tot slot willen we nog even opmerken dat het belangrijk is om de Gewoonten van Chartreuse te situeren binnen het gehele literaire oeuvre dat Guigo heeft nagelaten. Wie de tekst van de Gewoonten leest zonder de andere geestelijke werken van Guigo gelezen te hebben, krijgt zeker het vertekend beeld van een auteur die vooral jurist, organisator of manager was.
Er bestaat wel degelijk een samenhang tussen de Gewoonten van Chartreuse en de andere spirituele parels die Guigo geschreven heeft: vooral dan zijn Meditaties of zijn mooie brief over het solitaire leven.
Maar het slothoofdstuk van de Gewoonten openbaart reeds de literaire samenhang die er tussen al zijn werken bestaat. Het slothoofdstuk kreeg de mooie en sprekende titel: ‘Lofzang op het eenzame leven’. Hier komt de meester zelf aan het woord, de echte monnik, de contemplatieve ziel, de Godzoeker die Guigo is geweest.
In het slothoofdstuk van de Gewoonten krijgen we een bloemlezing van de bijbelse en monastieke betekenis van de eenzaamheid en de stilte.
En toch... wie de vorige 79 hoofdstukken van de Gewoonten aandachtig zal gelezen hebben, hoeft niet tot het 80ste hoofdstuk te wachten: alle 80 hoofdstukken spreken immers van dezelfde ziel. Zelfs de meest praktische, banale en onbenullige details van het dagelijkse kartuizerleven wist Guigo een specifieke betekenis te geven. Ze staan alle in dienst van de eenzaamheid en de stilte, de 2 fundamenten waarop een kartuizermonnik zijn leven bouwt.
Om u nu reeds met een smaakmaker te overtuigen, wil ik afronden met een citaat uit dit beruchte slothoofdstuk van de Gewoonten zelf: “De profeet Jeremia schrijft: ‘De eenzame zit neer en zwijgt, en hij zal zich boven zichzelf verheffen’. Hiermee drukt hij uit wat zo edel is in onze levenswijze: rust en eenzaamheid, stilte en smakend verlangen naar het hogere” (80.7).