Praeliminaria

Alvorens een overzicht te geven van de verspreiding van de kartuizerorde in de Nederlanden1 is het gewenst de aandacht te vestigen op de wijze waarop zo'n stichting doorgaans tot stand kwam. Meestal schonk een edele of rijke burger een plaats waarop de nieuwe stichting kon gebeuren. Waarom deed hij zo iets? De kartuizerorde had in de 14e eeuw reeds de faam de strengste kloosterorde te zijn. Vele heren vroegen dan ook aan deze orde monniken te zenden om een nieuw klooster te beginnen, want deze heren wilden "beroepsbidders" hebben om voor hen, hun voor- en nazaten te bidden. Ze hadden vaak ook wel het een en ander uit te boeten en daarom deden ze die schenkingen. Ze moesten ervoor zorgen dat er een goed terrein ter beschikking van de nieuwe communiteit werd gesteld, maar ook dat er voldoende middelen aanwezig waren om het bestaan van de in het leven geroepen kartuis te verzekeren. Dus werd er vaak verder beroep gedaan op andere weldoeners om te voorzien in de levensnoodzakelijkheden van het nieuwe klooster. Als de beslissing tot stichten gevallen was, zocht de de edelman of rijke burger een kartuis die bereid was monniken af te staan. De prior van dit aangezochte klooster vroeg dan de toestemming van het generaal kapittel, die de stichting toeliet als aan alle voorwaarden was voldaan. Uit verschillende kloosters kwamen de eerste monniken, de initiatores, om te starten.

De eerste monniken kwamen in 1314 uit de naburige Noord-Franse kartuizen van Valenciennes (Valencijn in het graafschap Henegouwen, gesticht 1288) en Saint-Omer (Sint-Omaars in het graafschap Artesië, gesticht 1298) de eerste stichting in de Nederlanden te Herne tot stand brengen. In de loop van de volgende jaren en eeuw werden in de Lage Landen — het huidige België en Nederland — 22 kartuizerkloosters opgericht. In de chronologische volgorde van hun stichting volgt hier hun geschiedenis doorheen de variërende ordeprovincies waarvan ze deel uitmaakten.

De protestantisering en het daarmee gepaard gaande geweld verwoestte de meeste huizen in de Nederlanden. In de Zuidelijke Nederlanden konden de meeste huizen worden heropgebouwd op een minder afgelegen plaats binnen de stadsmuren: Sint-Kruis en Sint-Andries (monialen) vestigden zich binnen Brugge, Rooigem en Scheut verplaatsten zich repsectievlijk binnen Gent en Brussel. Het einde van de kartuizerorde in de Lage Landen kwam in het Noorden vroeger dan in het Zuiden. Daar verdwenen de kartuizers tussen 1572-1585 voorgoed. Nochtans maakten twee kartuizerkloosters hierop een uitzondering. De kartuizers bij 's Hertogenbosch konden zich elders in de stad tot 1623 handhaven; nadien verhuisden ze naar het refugehuis van hun Lierse (ex-Kielse) confraters te Antwerpen, waar ze met dezen in 1625 tot een nieuwe stichting zijn gekomen. Het Roermondse kartuizerklooster was, ondanks de gruwelmoorden die op zijn bewoners in 1572 door de hervormingsgezinden werden gepleegd, overeind gebleven. Daar de stad Roermond, die van 1637 tot 1814 met enige uitzondering politiek tot het Zuiden behoorde, op het ogenblik van de opheffing der onnutte contemplatieve orden door keizer Jozef II in 1783 onder Oostenrijks bewind viel, onderging de kartuis aldaar hetzelfde lot als haar zusterinstellingen in de Oostenrijkse Nederlanden.

Het kartuizerklooster te Zelem en vanzelfsprekend dat te Luik behoorden evenwel tot het prinsbisdom Luik; hier werden pas in 1796 na de Franse annexatie van onze gewesten de religieuze instellingen opgeheven.

Onder de in 1783 afgeschafte kartuizen waren er enkele, zoals de huizen te Herne, Brugge (Sint-Anna-ter-Woestijne), Gent, Brussel (olim Scheut) en Antwerpen (Sint-Sophia), die in 1790 na de dood van de Oostenrijkse keizer een poging tot herstel waagden; maar zij mislukten uiteindelijk in hun opzet onder de Franse heerschappij in 1794/96.

Alle kartuizerkloosters hebben gedurende de langste periode van hun bestaan behoord tot de Provincia Teutoniae, met uitzondering van Roermond en Doornik. Roermond heeft nooit van de Teutoonse kartuizerprovincie deel uitgemaakt, maar het huis ressorteerde vanaf zijn stichting aanvankelijk onder de Nederduitse provincie (Provincia Alemanniae Inferioris), later onder de Rijnprovincie (Provincia Rheni). Doornik was achtereenvolgens een onderdeel van de Provincia Picardiae tot 1410 en van de Provincia Picardiae propinquioris tot 1780; slechts de laatste vier jaar vóór de opheffing van de kartuis werd zij opgenomen in de Teutoonse provincie.

  • 1. De kaart met het overzicht van de verspreiding der Kartuizerorde in de Nederlanden is ontleend aan [Gaens & Hendrickx 2009]36.