Cartularium 1518 [Geertruidenberg]

Algemene beschrijving volgens
• J. Vannérus, ‘Le dépôt des Archives de l’État d’Anvers, Accroissements de l’année 1904’, in: Revue des bibliothèques et archives de Belgique, 3 (1906), 490-491 (zie bijlage).
Archief van het Klooster Het Hollandse Huis bij Geertruidenberg, 1266 - 1593 > Inleiding > Archief: De tijd rond 1518 (met verdere literatuurverwijzingen):
Het nieuwe cartularium stamt uit 1518 en is bijgewerkt tot 1571. In plaats van perkament is papier gebruikt. De doelstelling is uitgebreid. Het probeert een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de rechten, plichten, bezittingen en dergelijke van het klooster. Daarvoor zijn alle in het archief, aanwezige charters zo afgeschreven en genummerd, dat ze gemakkelijk terug te vinden zijn. Volstond de schrijver van het eerste cartularium er in veel gevallen mee te vermelden dat er nog een aantal retroacta betreffende een bezitting aanwezig was, in dit cartularium vindt men ze volledig uitgeschreven. Aan het begin van een hoofdstuk zijn bovendien vaak alle bezittingen opgesomd die het klooster in de in dat hoofdstuk behandelde plaats had volgens een goederenregister uit 1401, aan het eind ervan zijn vaak relevante posten of aantekeningen opgenomen uit rekeningen of cijnsboeken.
Voorin het cartularium geeft de schrijver een overzicht van de archivalia die hij gebruikt heeft voor de samenstelling van dit werk. Als eerste noemt hij de "dormitor vetustus", de oude slaper, waarmee hij het vijftiende-eeuwse cartularium bedoelt. Vervolgens, zo schrijft hij, heeft hij gebruik gemaakt van alle schepenbrieven en registers die het klooster bezit. Van de nog aanwezige registers geeft hij een specificatie:
- een perkamenten register van alle goederen van het klooster, 1401
- een goederenregister in tweevoud, gebonden in een band, 1421
- registers uit 1434 en 1435, in een band bijeengebonden
- registers van 1437 tot en met 1439 in een band
- een register uit 1444, geschreven door procurator Overcamp
- de registers van prior Steenken, lopend van 1445 tot en met 1464
- de registers van prior Nicolaas van Heusden vanaf 1472 en registers vanaf 1489
- registers van procurator Reppelmunda van 1489 tot en met 1498
- registers van 1499 tot aan 1503
- registers van 1503 tot aan 1508
Oudere registers, zo verzekert de schrijver, worden in het klooster niet 'bewaard. Na de registers van priores en procuratores volgen de "registra Noirt-Hollandie." Het gebied ten noorden van de Grote Waard werd waarschijnlijk door één rentmeester beheerd, die in deze registers verantwoording verschafte. In 1518 zijn nog in het archief de registers over de jaren 1421-1463 aanwezig. De registers ten tijde van het rentmeesterschap van Johannes Nicolaassoen ontbreken, maar daarna (1488-1518) loopt de reeks onafgebroken verder.
Hoewel de cartularist niet meer bronnen in zijn voorwoord noemt, blijkt hij toch nog over enkele andere registers te beschikken en ze ook te raadplegen. Hij ontleent gegevens aan een register van pocurator Overcamp uit 1457, registers van Nicolaus, een convers, uit 1482, 1483 en 1486, en registers van procurator Adrianus Reppelmunda vanaf 1433, waarin zijn procurator-schap aanving tot en met 1488. Bovendien raadpleegt de schrijver voor de roggepachten in Oosterhout en Dongen een register dat vervaardigd is door een zekere Arnoldus Meersele, klerk in Oosterhout, in 1508. In de rekening van de rentmeester van dat gebied over 1507/1508 wordt de uitgave voor dit registertje verantwoord.
Een andere niet onbelangrijke bron voor de cartularist was het getijdenboek (liber anniversariorum). Eveneens niet in de bronnenopgave vermeld, maar toch veelvuldig gebruikt, is het in 1516 op bevel van Karel v aangelegde repertorium op de schepenbrieven. Schrijver ervan was Ysbrand, mogelijk de procurator in die tijd. Het is niet onwaarschijnlijk dat juist toen de chaotische situatie waarin het archief zich bevond, aan het licht kwam en dat dit de aanleiding was Van de nieuwe inventarisatie/cartularisatie. Enkele gegegevens, teruglopend tot 1402, zijn geput uit een "valde antiqua et corrosa cartula" en uit een lijst van deren in Capelle en Zuidewijn.
Al deze charters en registers werden in het archiefdepot van het klooster, het depositoriem, bewaard met uitzondering van het liber anniversariorum, dat in de kerk lag, en de rotula defunctorum, die dezelfde bewaarplaats gehad zal hebben. De geestelijke privileges schijnen lang niet allemaal in het cartularium van 1518 afgeschreven te zijn. Ze waren samengebonden met de nieuwe gedrukte statuten, maar over hun bewaarplaats zwijgt de schrijver. Of het registertje van Dirk van Mattenesse uit 1381 in die tijd nog in het archief aanwezig is, lijkt niet waarschijnlijk, aangezien citaten eruit ontbreken. Inmiddels is wel vermenging van archieven opgetreden. De inventarisator treft in het archief akten aan die er naar zijn mening zeker niet in thuishoren.
De toestand waarin de archivalia in 1518 verkeren, is nogal wisselend. Sommige charters zijn ook nu nog vrij goed. Andere zijn in de tijd van deze cartularisatie al niet meer leesbaar en de schrijver kan hun tekst slechts met behulp van het eerste cartularium en de oude registers reconstrueren. De zegels, zo klaagt hij, verkeren soms in een deplorabele staat. Voor het afschrijven van de belangrijkste stukken vindt de schrijver steun in vidimussen en al dan niet autentieke afschriften. Deze komen hem ook goed van pas als de originelen niet meer terug te vinden zijn in het depot. Het archief was zó in wanorde geraakt dat de schrijver, nadat hij het hele archief voor de cartularisatie geordend had en hij zijn monnikenarbeid al aangevangen had, soms nog stukken onder ogen kreeg die, zo verontschuldigt hij zich, hij eigenlijk al eerder had moeten afschrijven.
Het cartularium verschaft als toegift niet alleen inlichtingen van archivistische maar ook van diplomatieke aard. Blijkens verschillende aantekeningen van de cartularist zijn in de tweede helft van de vijftiende eeuw vele schepenbrieven in het klooster vervaardigd. Misschien gebeurde dit voor die tijd ook al, maar herkent hij de oudere handen niet meer. De schrijvers blijken priores en procuratores te zijn. Met name de prior Jan Steenken en de procuratores Overcamp en Orsoy zijn schrijvers van vele destinatarisuitvaardigingen. Het klooster dateert het nieuwe cartularium in 1518, maar misschien is men in 1516 al begonnen met de aanleg. Op 10 mei 1519 is het in ieder geval gereed. De cartularist heeft veel moeite gehad het archief weer enigszins op orde te brengen en hij steekt dit dan ook niet onder stoelen of banken. Door de uitbreiding van de bezittingen in de vijftiende eeuw is aanvulling van het oude cartularium noodzakelijk, maar een onbeperkt bijschrijven zou de overzichtelijkheid niet ten goede komen. Een nieuw cartularium is daarom onontbeerlijk. De oude indeling was vrij helder en zou zonder veel moeite zover uitgebreid kunnen worden dat de aanwinsten na 1450 erin pasten. Zonder scrupules wordt echter het oude systeem terzijde geschoven en een herinventarisatie op een nieuwe basis vindt plaats. De nieuwe structuur die over het archief gelegd wordt, wordt weerspiegeld in het nieuwe cartularium, zodat het zinnig is dit eerst te behandelen.
Het valt uiteen in twee delen, die ieder apart gefoliëerd zijn en voorzien zijn van een eigen inhoudsopgave. De aard van de bezittingen die in het eerste cartularium geen enkele rol speelt, wordt hier tot eerste indelingscriterium verheven.
De eerste afdeling
Deze bevat gegevens betreffende grondbezit, renten en pachten. De stukken zijn naar plaats gerangschikt, de plaatsen onderling volgens alfabet. Op twee punten wijkt het cartularium van deze indeling af. De privileges zijn ook in het eerste deel ondergebracht en zij laten zich niet vangen in het geografische net. Daarom is er een afdeling Fundationes Litterae onder de letter F gecreëerd, waarin zich afschriften bevinden van de charters die betrekking hebben op de stichting, en waarin de wereldlijke privileges zijn gecopiëerd. De afdeling Privilegien onder de P herbergt pauselijke stukken, die betrekking hebben op de kartuizerorde of op enkele delen daarvan, stukken die tot doel hebben Het Hollandse Huis (economisch) te beschermen (privilegia conservatorii), en de verschillende grensafbakeningen die in de loop der tijd hebben plaatsgevonden (privilegia terminorum). De visrechten die het klooster bezat, waren zo belangrijk dat ze in het cartularium ook als een aparte eenheid zijn behandeld onder de V.
De tweede afdeling
In dit deel komen aan de orde wat genoemd wordt "erfcijns en erfrog". Ook deze afdeling is geografisch-alfabetisch geordend.
In de eerste plaats zijn natuurlijk akten afgeschreven, die een nieuw dorsaal nummer hebben gekregen, in het cartularium in de marge van het afschrift geplaatst. Maar daarbij heeft de cartularist het niet gelaten. Allerlei gegevens uit registers en rekeningen heeft hij ertussendoor gevlochten met een nauwkeurige bronnenopgave. Telkens verwijst hij naar het eerste cartularium. Wanneer men de corresponderende tekst hierin wil opslaan, moet men bedacht zijn op het in de Middeleeuwen wel vaker voorkomende, afwijkende systeem van foliëring. Het folionummer op de rechtse bladzijde rechtsboven heeft vaak betrekking op de openliggende bladzijden. Een verwijzing naar het eerste cartularium folio 6 betekent dus in de huidige terminologie folio 5 verso en 6 recto.
Zoals gezegd krijgt het archief een nieuwe structuur. Het geografische criterium, dat in de oude ordening primair was geweest blijft weliswaar gehandhaafd, maar het wordt op een verfijnde manier uitgewerkt. Voor iedere plaats wordt nu een aparte rubriek gecreëerd en de beginletter ervan vormt het eerste deel van de nieuwe dorsale aantekening. Zo krijgen alle akten met betrekking tot Almkerk en Amsterdam de hoofdletter A in hun dorsale aantekening. Deze kapitaal wordt gevolgd door een Arabisch cijfer. Ter verduidelijking volgt hier een voorbeeld:
D 1 cijns in Delft, inv. nr. 2, tweede deel, f. 27 v-23
D 2 erfrog in Dongen, inv. nr. 2, tweede deel, f. 29 v
D 3-8 renten in Dordrecht, inv. nr. 2, eerste deel, f.22-24
D 9 cijns in Do(e)veren, inv. nr. 2, tweede deel, f. 32 v
D 10 land in Drimmelen, inv. nr. 2, eerste deel, f. 24 v
In deze volgorde zijn de charters waarschijnlijk in het archief geborgen. Zoals in de derde kolom te zien is, wordt de archiefstructuur in het cartularium doorbroken door de tweedeling die daar is aangebracht. Jammer genoeg heeft de herinventarisator geen ruimte opengelaten om later verworven bezittingen in te voegen, zodat het cartularium na 50 jaar aanvullen een deel van zijn overzichtelijkheid verloren heeft.
Na een algemene oriëntering in het archief ziet de cartularist de mogelijkheid plaatsen waar vele bezittingen liggen, zoals Raamsdonk, Oosterhout en Geertruidenberg in kleinere eenheden op te splitsen. Zo ontstaan naast de rubriek Raamsdonk (R) de rubrieken 't Grote Broek (G), Langdonk (L), Lutteldonk (L), 't Rijsbroek (R) en Sandoel (S), die alle onder Raamsdonk horen. Als hij dit idee besluit uit te voeren, heeft hij al enkele charters van een nieuwe dorsale aantekening voorzien. Zo heeft inv. nr. 63, dat handelt over De Brant onder Geertruidenberg, eerst als aantekening B 21 gekregen (naar: Den Berghe) en pas daarna nummer B 54 (naar: Den Brant). Nog duidelijker hierover is inv. nr. 81, eerst aangegeven als nummer B 32 (naar: den Berghe), later als S 51 (naar: Steenwech bij den Berg).
Opberging in het archief vindt ook nu weer "samengebonden" plaats. Over de ordening in dozen (capsae, capsulae) zijn weinig gegevens voorhanden, maar waarschijnlijk beschikte iedere letter over een doos. Als enige aanwijzing daarvoor, afgezien van het feit dat deze manier van opbergen in middeleeuwse kloosterarchieven wel meer voorkwam, kan de volgende aantekening gelden: "... et sunt in capsula adhuc apud nos, sub littera A, scilicet Arntsberge ...". Hoe de registers in het archief geordend waren is moeilijk vast te stellen. Misschien komt de volgorde waarin ze in inv. nr. 2 staan opgesomd overeen met hun plaatsing in het archief.
In vergelijking met cartularia en archiefindelingen van andere kartuizerkloosters geeft dit cartularium een beeld van geavanceerd archiefbeheer in Het Hollandse Huis te zien. In het cartularium van de kartuizers van Nieuwlicht bij Utrecht zijn de letterrubrieken volkomen willekeurig gekozen. Het cartularium van de Amsterdamse kartuize van Sint Andries is een onoverzichtelijk geheel ten gevolge van de vermenging van chronologische en geografische criteria.

Bijzondere beschrijving volgens
Archief van het Klooster Het Hollandse Huis bij Geertruidenberg, 1266 - 1593 > Inventaris > nr. 2: Eigendomsbewijzen en akten over stichting en rechten klooster van 1315 af, kopieën, 1518 - 1571.

BijlageGrootte
PDF-pictogram Cartularium_Raamsdonk_1518.PDF153.34 KB