De Kartuizers en hun klooster te Zelem. Tentoonstelling ter gelegenheid van het negende eeuwfeest van de Orde 1084-1984
Frans HENDRICKX (red.), De Kartuizers en hun klooster te Zelem. Tentoonstelling ter gelegenheid van het negende eeuwfeest van de Orde 1084-1984. Diest, Stedelijk Museum, 30 juni - 30 september 1984. 24 x 16 cm, 310 p., titelpl., 53 afb. (= Dietsche Cronycke, 7).
Recensent (1): C.C. DE BRUIN
Publicatie: Nederlands archief voor kerkgeschiedenis, 66 (1986), 101-102
Datum van plaatsing: 13.08.2007
Adres recensent: —
In 1984 is het negende eeuwfeest van de kartuizerorde alom gevierd. In 1084 in de eenzaamheid van de Chartreuse bij Grenoble begonnen als een vrome gemeenschap van enkele mannen onder leiding van Bruno, groeide de communiteit geleidelijk uit tot een orde die haar kracht zoekt in een leven van contemplatie en studie. In België is de nagedachtenis van Bruno en de zijnen gevierd met onder andere een tentoonstelling in het Stedelijk Museum van de stad Diest die van 30 juni -30 september 1984 te zien is geweest. In de nabijheid van Diest, in Zelem, bevond zich een van de vier belangrijkste kloosters die de orde in de Zuidelijke Nederlanden had.
Bij gelegenheid van de expositie is een catalogus verschenen die meer inhoudt dan alleen een inventaris. De betekenis van de uitgave is hierin gelegen dat de samenstellers onder leiding van de heer Frans Hendrickx ernaar gestreefd hebben het boek uit te tillen boven het niveau van een gelegenheidsuitgave. Zij hebben de geboden kans aangegrepen om een boek te maken waaruit men de geschiedenis van de orde tot in onze tijd in hoofdstukken kan leren kennen. Centraal hierin staat het klooster te Zelem — thans bewoond door dominicanessen — waarvan het tweede hoofdstuk de geschiedenis beschrijft, maar het zal niemand verwonderen dat de minnaars van het boek die de kartuizers waren en die in de schriftelijke nalatenschap van de orde duidelijk sporen hebben nagelaten, het voornaamste deel van de bundel vullen. Hoofdstuk IV bevat een keuze Uit het literaire erfgoed van de kartuizers in de Nederlanden en het Rijnland en in een speciale bijlage een bespreking van Nederlandstalige kartuizerauteurs uit de 19de en 20ste eeuw". In deze capita kan de belangstellende lezer in hun onderling organisch verband tal van gegevens aantreffen die in verstrooiing waren geraakt.
De beschrijving van de handschriften en boeken uit het patrimonium der kartuizers was grotendeels toevertrouwd aan de bekwame handen van de heer J. Deschamps en mevrouw E. Cokx-Indestege. Op hun beproefde wijze brengen zij een getrouw verslag uit van de uitwendige vorm en de inhoud van de beschreven objecten. Zij beperken zich niet tot de uitwendige facetten hiervan maar plaatsen de inhoud telkens in de bijbehorende context.
Het deskundig geïllustreerde boek eindigt met een lijst van besproken en vermelde handschriften en een zorgvuldig samengestelde opgave van namen en titels.
Hoofdstuk III bevat, van de hand van Dr. Deschamps, een afzonderlijke bespreking van Drie fragmenten van een Middelnederlandse bijbel afkomstig uit het kartuizerklooster te Zelem. De geleerde schrijver blijkt toch nog aarzelend te staan tegenover de kracht der argumenten die Theo Coun te berde heeft gebracht om aannemelijk te maken dat de bijbelvertaler afkomstig was uit het kartuizerklooster te Herne. Ook Coun heeft nog steeds niet kunnen besluiten tot een stellige uitspraak. In zaken als deze, dat zij toegegeven, is een volstrekt dwingende bewijsvoering uitgesloten. Wanneer Deschamps de eis stelt dat in de kloosterkroniek met betrekking tot een mogelijke auteur vermeld zou moeten zijn dat de kandidaat "vertaald of geschreven" (blz. 76) zou hebben, is dat, dunkt me, te veel gevraagd, vooral wanneer het een lid van een orde betreft die zich in anonimiteit placht te hullen. Slechts zelden komt het voor dat in kronieken de namen van vertalers genoemd worden. Er komt nog bij dat juist de vondst van het drietal fragmenten waarop Deschamps in zijn lezenswaardige bijdrage attendeert, afkomstig uit het klooster Zelem, het vermoeden van de kartuizer oorsprong van de vertaling eerder lijkt te versterken dan te verzwakken. De gegevens die de vertaler in zijn Jeremia-proloog meedeelt omtrent oorlogshandelingen die zijn klooster hadden geteisterd, passen precies in de geschiedenis van "Herne". En wanneer de auteur in een toelichting bij Exodus 16, 30 bericht dat "iiij ephi maken omtrent een rasire in Henegouwen", geeft hij daarmee te kennen dat hij thuis was in Henegouwen, het gewest waarin Herne lag. De vertaler moet zich, wat de opbouw van zijn bijbelwerk betreft, gericht hebben naar het model van de grote Noord-Franse Historiebijbel van Guiart Desmoulins: grote gedeelten textus nudus uit de Vulgata, doorschoten met stukken uit de Historia Scholastica van Petrus Comestor. Laten we niet vergeten dat Herne in 1314 gesticht is door kartuizers, afkomstig uit Valenciennes (Valencijn), de hoofdstad van Henegouwen, en uit Sint Omaars. Er was ongetwijfeld een culturele uitwisseling tussen de zusterkloosters aan weerszijden van de taalgrens, en dan ligt de gissing voor het grijpen dat bij de onderlinge contacten het ruilverkeer van manuscripten een rol van enige betekenis moet hebben vervuld. Alle argumenten pro en contra Herne ten opzichte van elkaar afwegend, kom ik tot de conclusie dat de bijbelvertaling met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te situeren is in het oudste kartuizerklooster in de Nederlanden.
Recensent (2): A. DEWITTE, 900 jaar H. Bruno herdacht te Zelem-Diest Publicatie: Biekorf. West-Vlaams archief voor geschiedenis, archeologie, taal- en volkskunde, 84 (1984), 286-287
Datum van plaatsing: 17.08.2007
Adres recensent: —
In alle bescheidenheid opgezet is de kleine tentoonstelling De Kartuizers en hun klooster te Zelem een compleet overzicht geworden van de kartuizerbeweging in de Nederlanden. Met een 310 pag. zware Catalogus, waarvoor naast redactieleider F. Hendrickx ook nog tekenden J. Deschamps, Elly Cockx-Indestege, Jan de Grauwe, Maurits Smeyers en anderen, wordt dit werkstuk een duurzaam boekwerk, meteen deel 7 van de "Diestse Chronycke".
Wat Brugge en West-Vlaanderen betreft (de Catalogus spreekt over Sint-Omaars en Valenciennes in Frans-Vlaanderen waar beter zou staan in Artois resp. Henegouwen) werd, naast de inplanting van de kartuize Genadedal (1318, schenker Jan van Koekelare, clericus aan de O.-L.-Vrouwekerk te Brugge, gestart met kartuizers uit Valenciennes en Sint-Omaars) en Sint-Anna ter Woestijne (1348, schenker de Brugse chirurgijn Willem Scote, gestart vanuit Béthune) ook de aandacht gericht op het Gentse Koningsdal (Rooigem), waar de kanunnik van de Brugse O.-L.-Vrouwekerk Simon Willebaert het initiatief nam, met naast zich Gentse poorters als Thomas van Vaernewijck, Salomon Borluut, Simon de MirabeIlo. Ook de kartuizen Sint-Catharina Kiel 1324, Zelem 1328, Chercq 1377, Scheut 1456 werden gesticht mét een beroep op monniken onder mee uit Brugge.
Opvallend is, in het hoofdstuk "Literair Erfgoed", dat Genadedal met namen als Hendrik Jansz. de Vroede, David de Bode, en de Londenaar M. Chauncy, Hier. van den Kerckhove en anderen, een zwakker figuur slaat dan Sint-Anna ter Woestijne waar niet alleen rectoren als Herman Steenkin van Scutdorpe (Cat. nrs. 23, 24, 25), Jan Baert, Corn. J. van Scoonhoven doch ook eigen monialen als Catharina Buls en Marg. Boudins met eigen werk zijn opgetreden. Van Sint-Anna ter Woestijne zelf wordt hier één druk uit de bibliotheek gepresenteerd, een D. Martens druk 1513 met werk van de Zelemse kartuizer P. Dorlandus. De eigenaarsindicties hierbij laten duidelijk vermoeden dat in 1590 dit drukwerk reeds niet meer aan de kartuize toebehoorde (Cat. nr. 43).
Andere opmerkenswaardige Westflandrica zijn de tekstoverleveringen van de Tieltenaar Willem Bibaut, die via Gent prior generaal werd in de Grande Chartreuse tot zijn dood 1535; en van de uit Gent afkomstige Kortrijkse kanunnik Gozwijn vander Beke, rector te Gent, daarna Doornik en in Champrnol, waar hij als hospes overleed in 1429 (Claus van de Werve in 1439 zonder dat hij kon een aanvang maken met het grafmonument van Jan zonder Vrees).
Een waarachtige bloeiende tuin aan variante persoonlijkheden; waar de volkstaal effectief deel uitmaakte van het eigen patrimonium; waar mensen als M. Dierickx te Gent en de befaamde humanist Levinus Ammonius eerder uitzonderingen waren, net als — in de kartuizerbibliotheken — het compendium van Griekse spraakkunst van de hand van H. Aleander, hier een exemplaar afkomstig uit Zelem zelf (Cat nr. 9); even zeldzaam als de school voor arme kinderen die in de kartuize van Scheut bestond. Waar de meest aan bod komende auteurs Ludolf van Saxen, Hendrik Egher van Kalkar, Dionysius de Kartuizer, Werner Rolevinck waren, naast eigen auteurs als de zonderlinge Jan van Brederode, de Aalstenaar Willem van Branteghem, Jacob van Gruitrode, onze Brugse Herman Steenkin, en wellicht de Bijbelvertaler van 1360. Over wie J. Deschamps op de pag. 73-84 een fraaie status questionis presenteert.
Recensent (3): GIOVANNA DELLA CROCE o.c.d.
Publicatie: Carmelus, 33 (1986), 201-202
Datum van plaatsing: 15.08.2004
Adres recensent: —
Zu den wertvollen Veröffentlichungen des Jubiläumsjahrs des Karthäuserordens gehört auch vorliegendes Buch. Der Untertitel "tentoonstelling" weist darauf hin, daß es sich um den Katalog der Ausstellung von Handschriften, alten Drucken und Kunstwerken handelt, die vom 30. Juni bis zum 30. September im Städt. Museum von Diest (Belgien) stattfand, um die Bedeutung der ehemaligen St. Johann Baptist-Karthause von Zelem (Diest) für die Kunst- und Frömmigkeitsgeschichte der Niederlande ins hellste Licht zu rücken. Dieses Kloster, das als viertes Karthäuserkloster in den Niederlanden 1329 durch Gerard van Diest gegründet wurde, hat in ihr nicht nur infolge seines architektonischen Reichtums eine besondere Stelle eingenommen, sondern war ein wichtiges Zentrum der "Weißen Mönche" und deren Spiritualität im Mittelalter. Ein typisches Kennzeichen der spirituellen Kultur "was de hoge intellectuele bedrijvigheid van verschillende monniken", die in der "besonders reichen Bibliothek" die notwendige "inspiratie voor eigen literair werk" schöpfen konnten (S. 43). Andere Mönche arbeiteten als Kopisten und Buchbinder.
Dem eigentlichen Katalog geht ein erster Teil voraus, einfach "Ten geleide" bezeichnet, der aber sehr gute Beiträge der besten Fachwissenschaftler Belgiens enthält. So wird dem Leser zuerst ein kurzer Überblick zur Entstehung des Karthäuserordens und dessen (verhältnismäßig spät beginnende) Verbreitung im 14. Jhd. in den Niederlanden geboten. Darauf folgt ein Aufsatz zur Gründungs- und Baugeschichte der Karthause von Zelem bis zu deren tragischer Aufhebung (1796) und Besitzergreifung durch die Dominikanerinnen (1928). Einige Abbildungen von 1944 erhellen plastisch die Ausführungen. Zur weiteren Vertiefung wird auf das grundlegende Werk von Arnoldus Raissius, Origines cartusiarum Belgi(i), hingewiesen. Im folgenden Kapitel beschreibt J. Deschamps, der als Spezialist für die Forschung mittelniederländischer (Bibel) Handschriften bekannt ist, die mit größter Wahrscheinlichkeit aus der Karthause von Ze1em stammenden drei Fragmente einer Bibelübersetzung (Rut, Daniel, 2. Makkabäer). Er zeigt in seinen Ausführungen, daß diese Fragmente zum 2. Teil der Historiebijbel (Anonymus, etwa 1360) gehören und aufgrund einer paläographischen Untersuchung etwa auf 1450-1460 zu datieren sind. Von der in Ze1em vorhanden gewesenen Handschrift bestehen nur noch diese drei Fragmente. Das vierte Kapitel bringt eine wertvolle lexikalische Übersicht der Karthäuserschriftsteller in den Niederlanden und im Rheinland bis zum Ende des 18. Jahrhunderts (F. Hendrickx), in chronologischer Folge mit Literaturangaben, und einen Epilog, der den Karthäuserschriftstellern des 19. und 20. Jahrhunderts gewidmet ist (P.J.A. Nissen).
Der zweite Teil des Bandes enthält die eigentliche Dokumentation der ausgestellten Handschriften, Drucke und Kunstgegenstände mit einem umfangreichen Bildteil. (Das Buch enthält insgesamt 53 Abbildungen und einen Farbdruck). Am Schluß folgen das Verzeichnis der genannten Handschriften und deren Herkunftsorte sowie ein gutes Personen- und Ortsregister, das die Benützbarkeit dieses Werkes erleichtert. Der Band ist ein wertvoller und interessanter Beitrag, der informativ und lebensvoll einen Einblick in diese bedeutende Epoche der Geschichte des Karthäuserordens in den Niederlanden gewährt.
Recensent (4): Michelle HENRY
Publicatie: Scriptorium, 40 (1986), 21*
Datum van plaatsing: 24.08.2007
Adres recensent: —
Catalogue de l'exposition organisée à Diest à l'occasion du 900e anniversaire de la fondation de l’Ordre des Chartreux. Il est divisé en deux parties. La première contient une série de chapitres historiques. Le ch. 1, par Jan De Grauwe, est consacré à la vie de S. Bruno, le fondateur, à la propagation de l'ordre aux Pays-Bas et au mode de vie des chartreux. Le ch. 2, par M. Van der Eycken et R. Van de Ven, retrace l'histoire de la chartreuse du Mont-Saint-Jean-Baptiste à Zelem (fondée en 1329 par Gérard, seigneur de Diest, aujourd'hui couvent de dominicaines). Le ch. 3, par Jan Deschamps, traite de 3 fragments d'une bible en moyen néerlandais provenant de la chartreuse de Zelem, sans doute l'œuvre d'un traducteur anonyme actif à la chartreuse de Hérinnes-Iez-Enghien (nunc, Bruxelles, B.R., IV 636, 1 et 2 et Hasselt, R.A., Zelem, Kartuizers, 4, kaft). Dans le ch. 4, Fr. Hendrickx décrit longuement l'activité littéraire des chartreux aux Pays-Bas et dans la vallée du Rhin, du XIVe au XXe s. Il mentionne de nombreux auteurs, donnant pour chacun une brève biographie accompagnée d'une bibliographie circonstanciée. La seconde partie de l'ouvrage est constituée par le catalogue proprement dit. 57 numéros sont consacrés aux mss et aux imprimés. Parmi eux, des œuvres de plusieurs prieurs et profès de Zelem; citons Henri de Coesfeld, Herman Stekin, Henri de Piro, Pierre Dorlant. La plupart des mss exposés proviennent de la B.R. de Bruxelles et de plusieurs bibliothèques hollandaises. Les notices sont l'œuvre de plusieurs collaborateurs (relevons les noms de E. Cockx-Indestege et de Jan Deschamps). Chacune d'elle comporte une description codicologique complète du ms., suivie d'un vaste aperçu de son contenu et de son histoire et d'une bibliographie très détaillée. Le grand soin et l'extrême rigueur apportés à ces descriptions permettent de considérer ce catalogue comme un véritable catalogue de manuscrits, d'autant plus que certaines pièces n'ont jamais été décrites par ailleurs. La bibliographie générale est répartie tout au long de l'ouvrage, qui se termine par une liste des mss mentionnés et un index général. Une très intéressante parution qui méritait d'être signalée.
Recensent (5): Albert LABARRE
Publicatie: Revue française d'histoire du livre, n.s. 45 (1984), 757-758
Datum van plaatsing: 15.08.2007
Adres recensent: —
Le cinquième centenaire de la fondation de l'ordre des Chartreux a donné lieu à une exposition qui a été présentée au Musée municipal de Diest au cours de l'été 1984, sous le titre: Les Chartreux et leur abbaye de Zelem. La chartreuse de Zelem, en effet, n'était située qu'à quelques kilomètres de Diest, au delà de la frontière qui sépare le Brabant et le Limbourg belges.
L'exposition se limitait à 80 numéros. A côté de cinq pièces d'archives du XIVe au XVIIIe siècle et de 18 objets d'art (gravures, tableaux, sculptures), ce sont les livres qui occupaient la place essentielle. Les 21 manuscrits et les 37 imprimés (dont une douzaine d'incunables) ont été prêtés par des bibliothèques belges et néerlandaises et sont tous d'origine locale, même si l'un ou l'autre est passé par la Bibliothèque nationale de Paris, le temps d'une Révolution et d'un Empire (les planches 16 et 17 en montrent encore l'estampille). Outre quelques volumes qui ont appartenu à la chartreuse de Zelem (nos 8-10), la plupart concernent l'histoire des Chartreux ou contiennent des textes de membres éminents de l'ordre comme Ludolphe de Saxe (nos 11-18), Denis le Chartreux (nos 27-32), Jacobus van Gruitrode (nos 34-41), Petrus Dorlandus (nos 42-46), Johann Lansperg (nos 51-52), Laurent Surius (nos 55-56) et d'autres moins connus. Si l'on trouve un manuscrit et un incunable de la Somme le Roy du dominicain Laurent d'Orléans, c'est qu'ils en donnent la traduction en néerlandais par le chartreux Jan van Brederode. Les notices sont détaillées; elles fournissent des précisions codicologiques, des indications sur l'histoire des provenances des volumes et des renseignements sur les textes qu'ils contiennent.
Les expositions sont des événements fugaces, mais elles ont souvent la chance de voir leur substance perpétuée pour les chercheurs grâce à un catalogue imprimé de qualité. C'est ce que réalise le catalogue de la présente exposition, non seulement par la valeur de ses notices, mais encore par l'ampleur des études qui en constituent la première moitié. J. De Grauwe présente d'abord les chartreux, la fondation par saint Bruno, l'établissement des règles par Guigues et, surtout, la diffusion de l'ordre dans les anciens Pays-Bas en donnant des notices sur les 21 [sic - 22 FH] chartreuses qui y ont été fondées, depuis celle de Herne en 1314 jusqu'à celle d'Anvers en 1625; il montre comment vivaient et résidaient les chartreux. R. Van de Ven étudie la chartreuse de Zelem, retrace son histoire, établit la liste de ses abbés de 1329 à 1796 et décrit les bâtiments et les richesses artistiques qu'ils abritaient. J. Deschamps présente et analyse trois fragments d'une Bible en moyen néerlandais de 1460 [sic - 1360 FH], deux de ceux-ci étant conservés par la Bibliothèque royale de Bruxelles et le troisième par les Archives du Limbourg à Hasselt. Enfin l'importante contribution de F. Hendrickx retrace l'héritage littéraire des chartreux aux Pays-Bas et en Rhénanie à travers 123 notices solidement documentées sur des écrivains de l'ordre depuis le frère Gérard et Ludolphe de Saxe au XIVe siècle jusqu'à Bruno Desmet, décédé en 1832. En épilogue, P.J.A. Nissen présente quelques auteurs chartreux du XIXe et du XXe siècle, qui ont vécu dans diverses chartreuses d'Europe.
Agréablement présenté, enrichi de plus de 50 illustrations, appuyé sur des études sérieuses, ce catalogue apporte une documentation solide et durable sur un secteur de l'histoire religieuse et littéraire en dépassant largement le contexte très localisé qui servait de point de départ à l'exposition.
Recensent (6): Hans LIMBURG
Publicatie: Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein, 188 (1985), 345-347
Datum van plaatsing: 24.08.2007
Adres recensent: —
Das 9. Jahrhundertfest des Kartäuserordens haben die Herausgeber zum Anlaß genommen, in Diest eine Ausstellung zu organisieren, die das frühere Kartäuserkloster Zelem in den Mittelpunkt stellt, zugleich aber die Lokalgeschichte und die Geschichte der Kartäuser insgesamt mit ins Blickfeld zieht. Hat man zu einem solchen Unterfangen geeignetes Material und zugleich kenntnisreiche Mitarbeiter, wie es hier der Fall war, darf man mit einem guten Ergebnis rechnen. Auch wer die Ausstellung selbst nicht gesehen hat, kann mit diesem Katalog, der hier zur Besprechung ansteht, einen guten Überblick gewinnen und die Absicht der Herausgeber nachvollziehen: Die Geschichte der Kartäuser ist insbesondere geprägt vom geistigen Schaffen der Mönche, das sich niedergeschlagen hat in Codices und Büchern. Diese bilden so denn auch den Schwerpunkt der Ausstellungsstücke, die man aus 38 Archiven und Bibliotheken zusammengetragen hat. Die Geschichte des einzelnen Klosters ist eingebettet in Ordensgeschichte und Regionalgeschichte zugleich. Daher ist dem die Ausstellung beschreibenden zweiten Teil des vorliegenden Bandes ein erster vorangestellt, der in vier Abhandlungen den historischen Kontext darstellt.
Nach einer kurzen Einleitung des Herausgebers (S. 15) folgt der erste einführende Beitrag mit einer allgemeinen Zusammenfassung über die Kartäuser. Darin ist vom Gründer Bruno von Köln die Rede (J. DE GRAUWE), von der Bedeutung Guigos I. in seinen consuetudines, von der Ausbreitung des Ordens in den Niederlanden (C. DE BACKER, J. DE GRAUWE). Hier treffen wir bei dem Bericht über die 22 Gründungen in den Niederlanden auch auf einen kurzen Hinweis auf Zelem (S. 24 f.). In einem letzten Absatz werden Leben und Lebensgewohnheiten der Kartäuser beschrieben (J. DE GRAUWE). Die zweite größere Abhandlung ist überschrieben: "Het kartuizerklooster te Zelem" und vom zuständigen Archivar von Diest, ROBERT VAN DEN VEN,verfaßt. Er behandelt die Geschichte unter Zugrundelegung der vorhandenen Quellen und fügt eine Priorenliste an. In einem zweiten Teil behandelt er die Baugeschichte und den Kunstbesitz. Einige Abbildungen über die noch erhaltenen Gebäude veranschaulichen die Darstellung. Spezieller, aber auf die Ausstellungsstücke schon prägnanter hinweisend, ist der dritte Hauptabschnitt: "Drie Fragmenten van een middelnederlandse bijbel, afkomstig uit het kartuizerklooster te Zelem", der von JAN DESCHAMPS geschrieben ist, der als bester Kenner der Materie in Belgien bekannt ist. F. HENDRICKX stellt in der vierten Abhandlung: "Uit het literaire erfgoed van de kartuizers in de Nederlanden en het Rijnland" — ähnlich wie H.M. BLÜM, in: Die Kartäuser, Köln 1983, S. 345 ff. — einen komprimierten Überblick über die Kartäuserschriftsteller dar, soweit sie noch faßbar sind. Dabei geht er chronologisch vor. Er stellt die einzelnen Autoren vor mit ihren Lebensdaten (S. 90: Hendrik van Coesfeld ist ca. 1350, nicht 1450 geboren) und Werken und führt anschließend die wichtigste, vor allem neuere Literatur an. J.P.A. NISSEN führt den Überblick in einem "Epilog" für das 19. und 20. Jahrhundert fort. Blüm und Hendrickx ergänzen sich gegenseitig. Während Hendrickx mehr auf Vollständigkeit der Autorenliste aus ist, greift Blüm die wichtigen Verfasser heraus und widmet dem einzelnen mehr Raum.
Diesen inhaltlich auf hohem Niveau stehenden Aufsätzen folgt der beschreibende Katalogteil, der zunächst "Archiefstukken" vorstellt und in seinem umfangreichsten Teil "Handschriften en drukken" beschreibt, um schließlich mit "Kunstvoorwerpen" zu enden. Eine Liste der Abbildungen, eine Liste der besprochenen und nach Besitzerorten verzeichneten Handschriften und schließlich ein Personen- und Sachregister erschließen und beschließen zugleich den Band. Ebenso wie der erste Teil ist auch der Katalogteil deshalb hervorragend gelungen, weil wissenschaftlich qualifizierte Fachleute gefunden wurden, die ihr Metier voll beherrschen. Dies gilt für die Bearbeiter der Handschriften durch J. DESCHAMPS und F. HENDRICKX, dies gilt ebenso für die Bearbeiterin der frühen Drucke, ELLY COCKX-INDESTEGE von der Königlichen Bibliothek Albert I., Brüssel. Kompetente Autoren, ein geschickt angelegter Aufbau haben den lokalen Bezug voll ausgeschöpft, ihn aber zugleich überhöht durch die gekonnte Darstellung der Verflechtung von lokaler Geschichte mit der Ordensgeschichte, der Regionalgeschichte mit ihren politischen wie kirchlichen Komponenten. Die Bedeutung der handschriftlichen Überlieferung wird dabei ebenso gewürdigt wie die exponierte Stellung des frühen Buchdrucks.
So bleibt der Wunsch, es würden auch für andere Orden exemplarisch an einzelnen Klöstern ähnliche Studien vorgelegt. So fehlt meines Wissens — um ein Beispiel zu nennen — bislang immer noch eine Darstellung der Deutsch-Ordenskommende Pitzenburg in Mecheln.
Recensent (7): Guido VAN HOOF, Diest herinnert aan negen eeuwen kartuizersorde. Zelem werd bewoond van 1328 tot 1796 Publicatie: De Standaard, 5 juli 1984
Datum van plaatsing: 13.08.2007
Adres recensent: —
DIEST - In het jaar 1084 vestigde een geleerde Keulse edelman, Magister Bruno, die de aartsbisschoppelijke zetel van Reims geweigerd had, zich met enkele metgezellen in een woest, verlaten deel van de Dauphiné, de Chartreuse. De Koninklijke Biblioteek te Brussel wil dat verhaal en het vervolg — negen eeuwen kartuizers — graag uitbeelden in een hele reeks handschriften, wiegedrukken en boeken, maar om organisatorische en budgettaire redenen kan zij daar pas in 1986 mee beginnen. Diest wilde niet zo lang wachten, en toont dus in het Stedelijk Museum (stadhuis) "De kartuizers en hun klooster te Zelem".
Tot 30 september vind je er een tachtigtal archiefstukken, handschriften en drukken, kunstvoorwerpen. Het mooiste daarvan is een terracotta van Jan Pieter van Baurscheit de Oude, Extaze van de H. Bruno (1726); het opmerkelijkste is een van de drie gewelfsleutels van de voormalige kloosterkerk (15de eeuw) die pas vorig jaar opdook op de antiekbeurs in Delft en prompt door J. Bongaerts, voorzitter van de Vrienden van het Museum van Diest, werd aangekocht. Al bij al een tentoonstelling voor fijnproevers, die ook veel zullen hebben aan de uitvoerige kataloog van 310 bladzijden (met 53 afbeeldingen, 500 fr.), waarvan F. Hendrickx, bibliotekaris van het Ruusbroecgenootschap te Antwerpen, de hoofdredakteur is.
In vele Vlaamse steden kom je wel een Kartuizersstraat tegen, hier en daar zelfs een of meer gebouwen, zoals dat aan de St.- Rochusstraat te Antwerpen waar nu de kapucinessen gehuisvest zijn of het huidige kapucijnenklooster te Leuven. Inderdaad hebben er in de oude Nederlanden ooit 24 kartuizen bestaan, als je Valencijn en St.¬Omaars, van waaruit de eerste stichtingen werden bevolkt meerekent.
De grote opbloei kwam hier in de 14de eeuw: Herne, dat nauwe kontakten had met Ruusbroec, in 1314, St.-Kruis/Brugge in 1318, het Kiel/Antwerpen in 1324, Zelem, St.-Maria-Lierde en Rooigem/Gent in 1328, Arnhem in 1335, Geertruidenberg in 1338, St.-Andries/Brugge (kartuizerinnen) in 1348, Luik in 1360, Roermond in 1376, Chercq bij Doornik idem, Utrecht in 1391, Amsterdam in 1393. In de 15de eeuw volgden Zierikzee (1434), Scheut (1456), Vught (1465), Delft (1469), Kampen (1485) en Leuven (1491) met de eerste stadskartuis binnen de muren. In 1591 vestigden de verdreven Engelse kartuizers zich in Nieuwpoort, het laatste klooster werd anno 1625 gesticht in Antwerpen.
In het noorden werden er een aantal van de kaart geveegd door de calvinisten tussen 1572 en 1584, in het zuiden schrapte keizer Jozef II alle "onnutte" kontemplatieve kloosters in 1783; de twee resterende kartuizen in het prinsbisdom, Zelem en Luik, werden in 1796 door de Franse bezetters uitgedoofd.
Dat is, van de vroege 14de tot de late 18de eeuw, toch een aanwezigheid van bijna 500 jaar van de strengste katolieke kloosterorde in de Nederlanden. En in die lijst ontbreekt dan nog de internationale uitstraling van bijvoorbeeld de beroemde kartuis van Keulen die ook uit de Nederlanden rekruteerde en als draaischijf tussen de Vlaamse en de Rijnlandse mystiek fungeerde (ze oefende tevens invloed uit op de kring rond de jezuïet Petrus Canisius. een der gangmakers van de contrareformatie).
De "nationale" grenzen waren toen nauwelijks bestaande stippellijnen. Dionysius van Rijkel was profes van Roermond, maar zijn omvangrijk oeuvre werd uitgegeven door de kartuis van Keulen, waar Laurentius Surius ook Ruusbroec en andere mystici uit de Nederlanden vertaalde. Jan Versaren uit Gent werd prior in Amsterdam, Henricus de Piro uit Keulen in Zelem, Gerard van Schiedam in St.-Martens-Lierde, Adolf van Essen in Luik, en de Tieltenaar Willem Bibaut werd zelfs prior-generaal van het moederklooster, de Grande Chartreuse. Dat weten we uit het literaire erfgoed van de kartuizers uit de Nederlanden en het Rijnland, waarover de kataloog een interessant hoofdstuk bevat. De kartuizers maken min of meer een schrijvende orde uit.
Ze leven in de grootste stilte, elk in een kluis die via een pand verbonden is met de kerk (waar ze samenkomen voor de konventsmis, de vespers en om middernacht voor de metten), de refter (op zon- en feestdagen één gezamenlijk middagmaal) en de biblioteek. De getijden bidden ze in hun kluis, waarin ze ook studeren en werken. 's Zondags is er een korte rekreatie en 's maandags een verplicht spatiamentum of grote wandeling. Tot vandaag is aan die levenswijze weinig veranderd. Het behoeft geen betoog, dat je voor een kontemplatief leven van zulke stalen strengheid een ongewone, evenwichtige persoonlijkheid moet zijn. Er leven in Europa en in de VS dan ook niet veel meer dan zeshonderd kartuizers, maar de kerk beschouwt hen als een unieke biddende voorhoede.
Dat prestige hebben ze ook in vroegere eeuwen genoten. Vooral in de 14de en de 15de eeuw werden ze op vele plaatsen gevraagd door edelen en rijke burgers die in hen misschien plaatsvervangende boetedoeners en bidders zagen. Ze kwamen pas als de materiële infra-struktuur klaar was, en meestal duurde het enkele jaren eer het klooster, indien het trouw de regel volgde, in de orde werd ingelijfd.
Die voorzichtigheid, het demokratische bestuur en de verkiezing van priors voor korte ambtstermijnen (nooit abten ad vitam) hebben ervoor gezorgd, dat de nu negen eeuwen kartuizersorde nooit een hervorming behoefde. Interessant om weten is, dat na de oorlog door leken een Stichting Dionysius de Kartuizer werd opgericht om een vestiging in Tubbergen (Overijssel) voor te bereiden; daarvoor werden de Vlaamse en Nederlandse monniken al bijeengebracht in de Italiaanse kartuis van Calci, maar in 1971 besliste het generaal kapittel af te zien van een vestiging in Nederland. De Stichting werd ontbonden, en met het bijeengebrachte kapitaal bouwde men een karmel in het Friese Drachten.
Zelem/St.-Jansberg kwam ook zo tot stand, op initiatief van Gerard, heer van Diest, met de bruidsschat van zijn overleden echtgenote Maria van Loon. Kartuizers uit het Kiel waren de eerste bewoners; een eeuw later waren er een twintigtal monniken, van wie de beroemdste Pieter Doorlant (Petrus Dorlandus) was, de auteur van 57 boeken waarvan twee in de landstaal. De kartuis werd in 1796 opgeheven en gedeeltelijk afgebroken; in de resterende gebouwen vestigde zich in 1928 een slotklooster van dominikanessen. Veel "souvenirs" zijn er niet van overgebleven, maar de Diesterse tentoonstelling, tweetalig geopend, en vooral de kataloog introduceren alvast in onze geschiedenis van de vroomheid.
Recensie (8): MManuscripta,29 (1985), 60 – Zie bijlage.
Bijlage | Grootte |
---|---|
Recensie_Manuscripta 29 (1985) 60.pdf | 1.26 MB |