De Moderne Devotie als schakel tussen de kartuizers bij Geertruidenberg en bij 's-Hertogenbosch

Pagina's

Hoewel Geert Grote oorspronkelijk niet van plan was geweest een nieuwe kloosterorde te stichten, maar eerder gezocht had naar een nieuwe vorm tussen het kloosterleven en de lekenstatus, ontkwamen deze vrome gemeenschappen van broeders en zusters, zich in deze vorm aansluitend bij de oer-kerk, niet aan een inlijving in de kerkelijke hiërarchie, die hen dwong een regel aan te nemen. Door de strenge leefwijze van de kartuizers en de cisterciënzers zouden ze te ver van de wereld af komen te staan, zodat hun keuze viel op de regel van de augustijner kanunniken, die hen meer bewegingsvrijheid voor ieder persoonlijk bood. De eigen statuten die ze zelf naast de regel ontwierpen, leidde tot een verdeling in kapittels of congre- [p. 75] gaties, die ieder een groep huizen onder eenzelfde statuut verenigden.

Het meest moesten de kartuizers hun giften delen met het klooster St. Pieterswiel bij Zaltbommel, gesticht in 1406 door Katherina van Polanen. Het behoorde tot de grote en vermaarde Congregatie van Windesheim en kende juist in de vijftiende eeuw zijn grote bloeiperiode1. Daarnaast verschijnt ook het klooster Mariënhage bij Eindhoven als medebegunstigde, ook bevolkt door reguliere kanunniken van St. Augustinus, die zich onder het kapittel van Windesheim geschaard hadden. Mariënhage was onder andere vanuit het klooster Eemstein bij Dordrecht bevolkt, dat samen met Mariënhage, Mariënkroon en het Hollandse Huis voor 1448 door schenking in het bezit van een huis op de Wevershuls in 's-Hertogenbosch was gekomen2. Eemstein had in zijn beginperiode niet ver van het Hollandse Huis af gelegen, ten noorden van Geertruidenberg, maar had ten gevolge van de St. Elisabethsvloed in 1421 zijn domicilie in Zwijndrecht gekozen. Op 17 oktober 1387 was het nieuwe klooster in Windesheim ingewijd en werden zes broeders als reguliere kanunniken ingekleed en geprofest. Omdat ze de gebruiken van de reguliere observantie niet kenden, was dit zestal tevoren in de leer gegaan in Eemstein, een klooster dat sterk in de gunst van Geert Grote had gestaan en ook tot de Windesheimse kring zou gaan behoren3. Voor 1434 werd de kartuizers ook nog een legaat gegeven samen met het klooster van de Heilige Augustinus in Dordrecht. Met dat klooster kunnen de augustijner nonnen bedoeld zijn die tussen 1326 en 1574 daar huisden, ofwel de zusters van het St. Agnesklooster (de oude of witte nonnen), voormalige tertiarissen van St. Franciscus, die in 1426 overgegaan waren naar de regel van Augustinus en zich aanvankelijk onder het kapittel van Neusz geschaard hadden, dat vier jaar later in dat van Windesheim geïncorporeerd werd4. Ten slotte ondervonden de kartuizers nog concurrentie van het nonnenklooster in Wijk bij Duurstede, weliswaar een dominicanessenklooster, maar een dat een sterke hang had gehad naar de ideeën van de Moderne Devotie5.

In 1457 en 1458 staan de Bossche predikheren als medebegunstigden vernoemd, maar een directe relatie tot de kartuizers kan niet worden gelegd. Het vroegste contact liep via Willem, heer van Oosterhout. Toen deze bastaardzoon van Willem van Duvenvoorde in 1400 zijn testament wijzigde, trad als getuige daarbij Philips van Oosterhout op, prior van de Bossche predikheren, overigens geen familie. Ook in 1411 schijnt hij prior te zijn geweest. Daarnaast was de procurator en latere prior van het Hollandse Huis, Dirk Waelwijn, aanwezig6. Overigens betoonde ook heer Rombout Zavelberchs, die als beheerder van de goederen van het Hollandse Huis voor de Bossche schepenbank was aangesteld, zich dienstbaar aan de predikheren van 's-Hertogenbosch7.

Alleen in 1439 is sprake van een schenking samen met het kapittel en de Lieve Vrouwebroederschap in de stad. Het Hollandse Huis staat als lid van de broederschap in de rekeningen van 1440-1441 ingeschreven, maar blijkt het lidmaatschap ook al eerder te bezitten. Van de regulieren ontmoeten we daar tevens Mariënhage en St. Pieterswiel8. Relaties met het kapittel bleken ook al geruime tijd te bestaan. Hoewel er verscheidene directe verbanden tussen de kartuizers en Meierijse personen en instellingen hebben bestaan, blijken toch vele lijnen uit te komen bij een persoon die we nu aan een nader onderzoek zullen onderwerpen.


5. Martinus van Someren

Als reactie op een artikel van M.P. van Buijtenen, handelend over een grote bijbel van de regulieren te Utrecht, neemt P.J.A. Nissen de figuur van Martinus van Someren onder de loep. Nissen weet aan te tonen, dat toen de regulieren in geldnood zaten, ze een kostbare bijbel [p. 76] eerst verpand, later verkocht hebben aan Van Someren, terwijl Van Buijtenen tevoren abusievelijk Bernard Uten Enge, lid van het Utrechtse Domkapittel, als pandhouder/koper voorgesteld had9.

  • 1. [23]L. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-H ertogenbosch (5 dln; St. Michielsgestel, 1876) V, 986-989. R. van Dijk, De constituties der Windesheimse vrouwenkloosters voor 1559. Bijdrage tot de institutionele geschiedenis van het kapittel van Windesheim (Nijmegen, 1986) 22.
  • 2. [24]GADB, RA, 1217 fol. 377 en 1219 fol. 23.
  • 3. [25]Van Dijk, De constituties, 13-16.
  • 4. [26]M. Schoengen, Monasticon Batavum, II, De Augustijnsche Orden benevens de broeders en zusters van het gemeene leven (Amsterdam, 1941) 59-60. Van Dijk, De constituties, 24.
  • 5. [27]S. Wolfs, 'De Utrechtse wijbisschop Hubertus Schenck O.P., geestverwant van Geert Grote, en de eerste jaren van het dominicanessenklooster in Wijk bij Duurstede, 1398-1409' in: Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, XXVII (1985) 88-103. Van Dijk, De constituties, 280-285.
  • 6. [28]Fr. Allard m.b., 'Eenige nakomelingen van Willem van Duivenvoorde' in: Taxandria, IL (1942) 169-184 op 174; S. Wolfs, O.P., Middeleeuwse dominicanenkloosters in Nederland. Bijdrage tot een monasticon (Assen, 1984) 95-96.
  • 7. [29]G. Meijer, O.P., ed., Chronicon Conventus Buscoducensis Ordinis Praedicatorum et Historia Monasterii Worcumiensis, auctore P Jacobo Brouwer, O.P. ('s-Hertogenbosch, 1908) 52. Het betrof het transport in 1487 van een roggepacht, aan de predikheren gelegateerd door de begijn Johanna van Scorhout.
  • 8. [30]G. van Dijk, De Bossche optimaten. Geschiedenis van de Illustere Lieve Vrouwebroederschap te 's-Hertogenbosch 1318-1973 (Tilburg, 1973) 87-88 en 448.
  • 9. [31]P. Nissen, 'Nogmaals de bijbel van de regulieren te Utrecht' in: C. de Backer e.a., ed., Codex in context. Studies over codilogie, kartuizergeschiedenis en laatmiddeleeuws geestesleven, aangeboden aan Prof dr. A. Gruijs (Nijmegen, 1985) 263-275, met name 266-268.

Pagina's