De Moderne Devotie als schakel tussen de kartuizers bij Geertruidenberg en bij 's-Hertogenbosch

Pagina's

Martinus van Someren, ook wel Van Erekenbroek geheten, werd in 1424 magister genoemd, maar waar hij zijn opleiding genoten heeft, kon niet achterhaald worden. Naast magister en clericus van de Bossche schepenen heette hij dan ook al kanunnik van de St. Jan. In 1450 bewoonde hij een huis aan de Peperstraat vlakbij de kerk. Zijn overlijdensdatum moet op 17 december 1468 geplaatst worden. Van Someren was een zeer bemiddeld man en van zijn
nalatenschap, waarvan hij de verdeling regelde op 30 augustus 1467, konden vele geestelijke instellingen profiteren, die alle in meer of mindere mate samenhingen met de Moderne Devo-
tie.

In de eerste plaats had hij het nieuwe kartuizerklooster bij Olland, waarvan de stichting mogelijk was geworden door zijn medekanunnik Ludolf van den Water, vele goederen geschonken. Ludolf had rond 1463/1464 zijn bezittingen en kapitaal in handen gesteld van Dionisius de Kartuizer, de beroemde monnik van de Roermondse kartuize, die daarmee een nova plantatio kon opbouwen. Als dank voor Van Somerens steun aan de nieuwe stichting, gedacht het Generaal Kapittel zijn overlijden in 14691. Overigens bleek de grond in Olland en bij Den Dungen, waarheen het nieuwe convent al snel verhuisde, de monniken te slecht en gingen ze gretig in op de hulp van Aleida Pieck, echtgenote van Arnold van Herlaar, die hen in staat stelde in Vught onderdak te vinden2.

In zijn testament schonk Martinus een legaat aan het augustinessenklooster van Onze Lieve Vrouw in de Hage bij Helmond, dat tot het kapittel van Venlo behoorde. Het klooster Mariëndonk, dat via de Colligatie van Sibculo naar de geest van de Moderne Devotie gemodelleerd was, gunde hij 100 Rijnsgulden voor de bouw van een nieuwe kloosterkerk en voor twee jaargetijden. Daarnaast koesterde hij een warme sympathie voor het kapittel van Windesheim, in rechte lijn opvolger van de ideeën van Geert Grote. Het klooster St. Maartensdal te Leuven en het klooster Korsendonk zijn vrijwel zeker met goed of geld door Van Someren bedacht. Bovenal echter mocht Mariënhage bij Eindhoven zich in de belangstelling van de Bossche kanunnik verheugen. In ruil voor rijke giften aan dit klooster, kreeg hij zijn laatste rustplaats binnen de kloostermuren. Wellicht kwam de bijbel van de Utrechtse regulieren ook daar terecht.

Op grond van deze ruimhartigheid veronderstelt Nissen, dat Van Someren pas laat in zijn
leven tot inkeer gekomen is. Ogenschijnlijk begunstigde hij de Moderne-Devotie-kloosters pas toen hij zijn einde voelde naderen, maar een toevallig bewaard gebleven en nog niet eerder opgemerkt document werpt een nieuw licht op deze kwestie. In 1424 al vaardigden de prior van de Grande Chartreuse en de overige diffinitoren van het Generaal Kapittel een oorkonde uit, waarin ze Van Someren deelgenoot maakten aan alle missen en overige goede werken die in de orde verricht waren en zouden worden. Bij zijn dood zouden in de orde gebeden gestort worden. Als reden hiervoor werd zijn bevorderlijk werk voor de orde in het algemeen en voor het huis van de Heilige Maagd in Holland, het Hollandse Huis, in het bijzonder opgegeven3. Van welke aard deze hulp aan de kartuizers was, wordt niets nader meegedeeld. Noch de Bossche schepenprotocollen, noch het archief van de kartuizers zelf verschaffen enige informatie. Hulp was de kartuizers in die tijd zeer welkom, want de St. Elisabethsvloed had een zware aanslag op het Hollandse Huis en zijn bezittingen gepleegd.

Een dergelijke participatio trad gewoonlijk pas na de dood van de begunstigde in werking. De erfgenamen van Van Someren moesten deze oorkonde na zijn dood dan ook naar het Hollandse Huis zenden, dat voor melding bij de ordeoverheid zorg moest dragen. Om een ons [p. 77] niet bekende reden is opzending vanuit 's-Hertogenbosch naar Geertruidenberg of doorzending vanuit Geertruidenberg naar het Generaal Kapittel achterwege gebleven. Of heeft men zijn participatio met de nieuwe kartuize bij Olland zwaarder laten wegen? Overigens is uit 1428 nog een schenking door Van Someren aan de predikheren van 's-Hertogenbosch bekend4.


6. Conclusie

Gezien het vroege tijdstip waarop Martinus van Someren een participatie met de kartuizers te beurt viel, moet worden vastgesteld dat in de eerste plaats zijn aandacht naar de kartuizers bij Geertruidenberg is uitgegaan. Via zijn positie als stadssecretaris en als kanunnik was hij in de gelegenheid het Hollandse Huis in de belangstelling van zijn stadsgenoten en zijn medeleden van het kapittel aan te bevelen. Begunstigers en beheerders van de goederen van de kartuizers zijn deels zeker, deels mogelijk uit dit mileu afkomstig. De stimulans van Van Someren het Hollandse Huis te begunstigen, verbreedde zich tot begunstiging van de kloosters die de Moderne Devotie in praktijk brachten en die de vrouw een duidelijke rol binnen de orde toebedeelde. Verklaart dit het overwicht van vrouwen onder de met name bekende schenkers? Is het denkbaar dat het Hollandse Huis van Someren op het spoor zette van de Moderne Devotie? Zijn vroege participatie via het Hollandse Huis, zijn sympathie voor de huizen van de Moderne Devotie, met welke stroming de Bossche schenkers het Hollandse Huis associeerden, en zijn medewerking aan de stichting van een kartuize in de Meierij neigen ons ertoe deze vraag bevestigend te beantwoorden. [p. 78]

  • 1. [32]M. Sargent en J. Hogg, ed., The Chartae of the Carthusian General Chapter. Paris, Bibliothèque Nationale, ms latin 10888 (Salzburg, 1985) carta 1469: Dominus Martinus, canonicus ecclesie Bosco Ducensis, sacerdos. Et Arnoldus Stamalart, ciuis Boscoducensis, qui ad erigendam nouam plantationem prope Boscumducis magna et multa bona dederunt, fiat jdem. Met fiat jdem werd bedoeld dat hen een tricennarium defunctorum per totam ordinem werd gegund. Ieder klooster droeg dan op dertig achtereenvolgende dagen een mis voor hun zieleheil op.
  • 2. [33]H. Scholtens, 'De kartuizers buiten 's-Hertogenbosch' in: Bossche Bijdragen, XVI (1938-1939) 51-55 en 61.
  • 3. [34]RANB, Chartercollectie van het Provinciaal Genootschap, 104.
  • 4. [35] Meijer, Chronicon, 93.

Pagina's