Vorming van de novicen en de studie van de theologie in de Provincia Teutoniae (1314-1796)


Volledige referentie:

Jan De Grauwe
Vorming van de novicen en de studie van de theologie in de Provincia Teutoniae (1314-1796), in: Francis Timmermans & Tom Gaens (eds.), Magister Bruno. Negen eeuwen uitstraling van de Kartuizerorde, Leuven, 2003, 149-158  
[De Grauwe 2003b]

Trefwoorden:

instructio monastica, novitii (instructio monastica), Provincia Teutoniae (instructio monastica)

Notities:

Bewerkte heruitgave: [De Grauwe 2012].

Tekstmededelingen:

Inhoud
1. De novicenmeester
2. Bronnen
"Er zijn weinig teksten voorhanden betreffende de vorming van de novicen. De consuetudines van Guigo, opgesteld omstreeks 1127, viseerden op de eerste plaats de organisatie van het gemeenschaps- en eenzaamheidsleven. Andere latere teksten hebben dezelfde bedoeling en verfijnen alleen maar de eerste consuetudines.
Het is slechts in het voorbijgaan dat sommige teksten enkele precieze en praktische tips geven om leiding te bezorgen aan de novicen op de wegen van het geestelijk leven.
De novice die in de eenzaamheid van de cel binnentreedt moet voldoende rijpheid bezitten om de strijd aan te gaan die hem naar God zal leiden. Hij moet derhalve de leeftijd hebben van de bijbelse soldaat, nl. 20 jaar. Koormonniken zullen, in principe, steeds priester gewijd worden ongeveer vijf jaar later.
De cel zal het op zich nemen de toekomstige monnik te vormen, maar daarvoor moet hij er getrouw binnen blijven en er zich oefenen zoals het hoort, nl. laborando, legendo, orando et meditando. Vanaf de eerste dag leidt hij het leven van de andere monniken en dat, trouw, tot op zijn laatste dag.
Hij zal er tijdens zijn vormingsperiode het bezoek ontvangen van de prior of van een oudere monnik die hem onderricht en raad geeft. Deze bezoeken zijn hem een steun en een hulp, veeleer dan controle of toezicht. Zijn belangrijkste leermeester is immers de H. Geest. In het kader van de dagindeling van de communiteit, zoals voorzien in de consuetudines, geniet hij van een daadwerkelijke en reële vrijheid en initiatief inherent aan het eenzaamheidsleven, maar steunend op gehoorzaamheid.
Hij moet leren zichzelf te organiseren op een intelligente, consequente wijze voor het welzijn van zijn ziel: alles doen op het voorgeschreven moment, de ledigheid en de fantasie vluchten, trouw zijn aan het gebed en aandacht hebben voor het dagelijkse officie. Daarvoor wordt hij geholpen door een persoonlijke en volledig individuele geestelijke leider. Wat hij leest moet vruchtbaar zijn, eenvoudig, zonder gezochtheid. In feite wordt niet duidelijk omschreven wat hij moet lezen, behalve de H. Schrift, de commentaren op de Bijbel, de Vitae Patrum en de Vaders die in het officie en in de refterlectuur voorkomen. Eveneens van belang is het impectorare van de regelmatig weerkerende delen van het officie.
Het is dus van belang na te gaan welke handschriften aanwezig waren in de kartuizen van ons land, tot aan de verspreiding van de gedrukte boeken. Door de verschillende verwoestingen die onze kloosters ondergaan hebben, is het onmogelijk hierin volledig te zijn. We citeren evenwel: Ruusbroec, Thomas a Kempis en de grote meesters: Albertus de Grote, Ambrosius, Anselmus, Augustinus, Bernardus, Gregorius, Thomas van Aquino. Als aanwezige kartuizerauteurs vinden we: Henricus van Coesfeld, Henricus Egher van Calcar, Guigo, Ludolf van Saksen en later ook Dionysius de Kartuizer" (p. 149-150).
3. De vorming door de eeuwen heen
3.1 Eerst een sympathisant: Willem van Saint-Thierry († ca. 1148)
3.2 Guigo II († 1180)
3.3 Hugo van Balma(† ca. 1305)
3.4 Ludolphus van Saksen († 1378)
3.5 Dionysius de Kartuizer († 1471)
3.6 Ceremoniale van Dom Petrus Roux († 1503)
3.7 Petrus Sutor († 1537)
3.8 Joannes Lanspergius († 1539)
3.9 Renatus Hansaeus († 1609)
3.10 Innocentius Le Masson († 1703)
3.11 Dom Xavier de Lane († 1775)
4. Studies van de theologie
4.1 Eerste periode (1314 - einde 15e eeuw)
4.2 Tweede periode (einde 15e eeuw - einde 16e eeuw)
4.3 Derde periode (einde 16e eeuw - afschaffing van de kartuizen in de provincia Teutoniae, 1783 tot 1796)