Een gedateerd handschrift uit het kartuizerinnenklooster Sint-Anna-ter-Woestijne te Brugge
Scriptum additum d.d. 30.11.2013
Dit is een verslag dat Jan Deschamps († 2004), voormalig wetenschappelijk medewerker van het Handschriftenkabinet in de Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel, schreef ter verantwoording voor de aankoop van het hieronder beschreven manuscript. Het handschrift is door de Vrienden van de Koninklijke Bibliotheek gekocht en geschonken in 1999. Het verslag is niet gedateerd: dit kan niet ouder zijn dan 1997. De beschrijving is niet gepubliceerd. De signatuur van het manuscript is IV 1282.1 — Frans Hendrickx.
Johan Devroe, antiquaar te Haasrode, biedt de Koninklijke Bibliotheek een Middelnederlands handschrift aan, gedateerd 1578 en 1583, afkomstig uit het kartuizerinnenklooster Sint-Anna-ter-Woestijne te Sint-Andries en sedert 1580 te Brugge, veelal met teksten en vertalingen die van elders onbekend zijn. Dat het handschrift grotendeels in 1578 en verder in 1583 is geschreven, ligt aan bijzondere omstandigheden. In 1578 overleed Henricus Cool, van 1565 tot 1577 vicarius van het klooster, de vermoedelijke kopiist van het handschrift dat hij bij zijn overlijden onvoltooid achterliet. Henricus Cool was een gevierd predikant, van wie in de hss. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 2981 en II 2098 resp. 18 en 21 preken zijn overgeleverd, die hij in 1573 en 1576 voor de kloostergemeenschap heeft gehouden. Wegens de godsdienstige troebelen werd de toestand in Sint-Andries te gevaarlijk. De kartuizerinnen vluchtten in 1580 naar het veiliger Brugge, waar zij in de Oudburg een huis bezaten. Zodra ze Sint-Andries hadden verlaten, staken de geuzen hun klooster in brand. Gelukkig hadden ze voordien de kunstwerken uit hun klooster binnen Brugge in veiligheid gebracht. Johanna Troch, de koorzuster die opdracht tot het schrijven van het handschrift had gegeven, nam het onvoltooide manuscript op de vlucht mee of had het voordien al naar Brugge gebracht. Daar werd het in 1583, vijf jaar later, door een onbekende kopiist voltooid en in zijn huidige hoornen overslagband gebonden.
Het handschrift meet 180 x 107 mm en telt 153 papieren bladen, waarvan de eerste acht en de laatste vier oorspronkelijk blanco schutbladen waren. Fol 1v-8v, 123r, 135r-139v en 153r zijn thans nog onbeschreven. Het gedeelte dat in 1578 werd geschreven, omvat fol. 9r-122v, 124r-127r en 140r148r, het gedeelte dat in 1583 tot stand is gekomen, fol. 123v, 127v-134r en 146r-149v. Een zeventiende-eeuwse hand beschreef de oorsponkelijk onbeschreven bladen, fol. 1r, 145v, 150r-152v en 153v. Het handschrift is driemaal gedateerd: tweemaal 1578 (fol. 119v en 145r) en eenmaal in 1583 (fol. 131v).
Het in 1578 geschreven gedeelte vervalt in twee stukken: fol. 9r-127v en fol. 140r-145r. Op fol. 9r-127v, beschreven in een littera textualis, meet 115 x 75 mm, tellen de bladzijden 16 à 31 regels. Op fol. 9r-122r bevinden zich rode lombarden van één of twee regels hoog, zijn hoofdletters in de tekst geel doorstreept en zijn de rode titels door de kopiist (sic), fol. 124r-127r zijn niet gerubriceerd. Op fol. 140r-145r, beschreven in een littera hybrida, meet de bladspiegel 115 x 75 mm, tellen de bladzijden 21 of 22 regels, zijn de rode titels in een littera textualis door dezelfde hand die ook fol. 9r-122v en 124r-127r heeft geschreven.
Het in 1578 geschreven gedeelte bevat:
1. een berijmde vertaling van van de pseudo-Bernardijnse hymne Jesu dulcis memoria, zoals het Latijnse origineel in jambische dichtmaat en met slechts één rijmklank per kwatrijn; de vertaler verdeelde 49 kwatrijnen over de zeven dagen van de week en elke dag van zes uur 's morgens tot zes uur 's avonds in zeven getijden; jammer genoeg is de vertaling onvolledig, de kopiist sloeg in zijn legger een blad over zodat tussen fol. 14v en 15r de vijf laatste kwatrijnen van de donderdag en de eerste twee kwatrijnen van de vrijdag ontbreken; er zijn dus slechts 168 van de 196 verzen overgeleverd (fol. 9r-16r);
2. uitvoerige vertalingen (van vier tot zes bladzijden) van de 49 kwatrijen van Jesu dulcis memeoria, elke verklaring voorafgegaan door de Latijnse tekst en een prozavertaling van het verklaarde kwatrijn; de kopiist nummerde de kwatrijnen van 1 tot 48, maar gebruikte het cijfer 18 op fol. 62v en 64v tweemaal (fol. 16r-119v);
3. een vrije prozavertaling van de hymnen Jam lucis orto sidere (Blume, 51, p. 40, nr. 41)2 Nunc sancte nobis spiritus (Blume, 50, p. 19, nr. 18)3, Rector potens, verax Deus (Blume, 50, p. 20, nr. 20)4, en Rerum Deus, tenax vigor (Blume, 50, p. 20, nr. 21)5, "ouer ghestelt in vlaemsche sprake, meer na den sinnen dan de woorden by onsen eerweerdeghen pater henderick cool"; Henricus Cool, zoals boven al vermeld, was vicarius van het klooster Sint-Anna-ter-Woerstijne van 1565 tot aan zijn overlijden in 1578 (fol. 119v-121r);
4. Vierighe ghescutten des herten, een gebed tot Christus (fol. 121v-122r);
5. Dit zyn die oueruvloeyentheden der gratien ons liefs heeren Inc. Ick ben [s]choone ende men bemint my niet (andere handschriften in R. Lievens, Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa, Gent, 1963, p. 108) (fol. 122r);
6. het grootste gedeelte van een preek over Non sum, Joh. 1:21 (fol. 124r-127r);
7. zeven gebeden: Een ghebet tot die reyne maghet Maria (fol. 140r-140v), Ghebet tot alle enghelen ende tot onsen goeden enghel (fol. 140v-141r), Een deuoet ghebet tsauonts te segghen (fol. 141r-142r), Ghebet smorghens om gode te beuelen (fol. 142r-142v), Een deuote meditatie alsmen sacreert (fol. 142v-143v), Een seer schoene Oratio tot godt (fol. 143v-144v) en Ghebet tot die heylighe drieuuldicheyt (fol. 144v-145r).
Het in 1583 geschreven gedeelte bestaat uit:
1. het slot van een preek over Non sum, Joh. 1:21 (fol. 127v-128r);
2. Johannes Tauler, Een sermoen vant Vrauken van Chananee, Math. 15:21-28 (ed. F. Vetter, p. 40-46, nr. 9) (fol. 128r-131v);:
3. Johannes Tauler, Preek over Obsecro vos, ego vinctus in Domino, Eph. 4:1 (ed. F. Vetter, p. 240-246, nr. 53) (fol. 131v-134v);
4. Dit Ghebet zal men lesen .xxx. daghen ter heeren der heligher Drievuldicheit met .iij. Pater noster ende Aue Marien (fol. 146r-146v);
5. Soe wie dit ghebet leest met innicheit zijns herten die zal vercrighen wat hy bidt (fol. 146v-148r);
6. Een deuoet ghebet als men thelich sacrament vp heft (fol. 148r-148v);
7. Een offerande jnder messen (fol. 148v-149r) en
8. Jnt hende vander messe Oratio (fol. 149r-149v).
Op onbeschreven gebleven bladen schreef een latere hand ca. 1650:
1. een korte tekst op de thema's Abyssus abyssum invocat in voce cataractarum tuarum, Ps. 41:8 en Domine, in lumine tuo vidibimus lumen , Ps. 35:10 (fol. 1r);
2. Godt spreckt tot den mensche Inc. Ten zij dat ghij alomme besicht den schilt der wijsheit ende verduldicheit (fol. 145v);
3. Johannes Tauler, Preek over Caro mea vere cibus est, sanguis meus vere est potus , Joh. 6:56, excerpt (ed. F. Vetter, p. 122, r. 16 - p. 123, r. 13) (fol. 150r-151r);
4. vijf weldaden wordt iemand deelachtig die het H. Sacrament waardig ontvangt (fol. 151v-152v);
5. Bernardus over de vruchten van het H. Sacrament (fol. 152r-152v);
6. voorbereidingen tot het ontvangen van het H. Sacrament (fol. 152v) en
7. Johannes Tauler, Preek over Caro mea vere cibus est et sanguis meus vere est potus , Joh. 6:56, excerpt (ed. F. Vetter, p. 127, r. 2-5) (fol. 152v).
In het handschrift bevinden zich twee watermerken: in fol. 1-145 een wapenschild met drie lelies en twee brede schuinballken en onderaan IP (Briquet 1049) en in fol. 1-8 en 146-152 een wapenschiuld met twee lelies, een smalle schuinbalk en de letter S en met onderaan een spreukband met M SAVOIS (Briquet 1668). Op fol. 122v staat een lange aantekening, geschreven met rode inkt: "Jongurau Johanna Trochs heeft dit bouxkin doen schryfuen. Ter eere gods, en Maria zyn helige moeder mede. Om daer duer in gods liefde te blyfuen. Oock om vercryghen hier naermals eensdeels dhemelsche stede. Zoe zegghe ick dan huut eerbaer zede Jonghvrau Johanna Trochs heeft dit bouxkin doen schryfuen. Vp dat haer ziele ieghens haer liefste gheensins zoude verstyfuen. Maer altyds in een zuyuer liefde tot den eynde mach blyfuen. Jongh vrau Johanna Trochs heeft daerom dit bouxkin doen schryfuen. Deo gracias. 1578. Ora pro eo". Uit die aantekeninbg blijkt: 1. dat Johanna Trochs het handschrift heeft laten schrijven; 2. dat het handschrift niet door een kopiiste, maar door een kopiist (Ora pro eo, en niet pro ea) is geschreven en 3. dat de kopiist van fol. 9r-122v en 124r-134r dat gedeelte in 1578 heeft gekopieerd, maar in dat jaar zijn werk stopzette. Zoals boven al vermeld, was Henricus Cool vicarius van het klooster en overleed hij in 1578. Op fol. 119v wordt Henricus Cool de vertaler van de vier hymnen genoemd die op fol. 120r-121r voorkomen. Precies in 1578, toen Henricus Cool overleed, hield de bovengenoemde kopiist op met schrijven. Vermoedelijk was Henricus Cool dus de kopiist van het grootste gedeelte van het handschrift.
In november 1915 maakte Willem de Vreese een beschrijving van het handschrift in zijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Het was toen in het bezit van Fr. Coppejans te Gent, die het jaren voordien had gekocht van de zoon van de Weduwe Verhoeven, antiquaire in de Kammerstraat aldaar. In het Middelnederlands waren tot nog toe zeven berijmde en zes prozavertalingen van Jesu dulcis memoria bekend. Zowel de berijmde als de prozavertaling, die in dit handschrift voorkomen, werden tot dusver in geen ander handschrift aangetroffen. Ze vormen dus een achtste Middelnederlandse berijmde en een zevende Middelnederlandse prozavertaling van de beroemde hymne.
1) Zie over Sint-Anna-ter-Woestijne: St. d'Ydewalle, De kartuize Sint-Anna-ter-Woestijne te Sint-Andries en te Brugge, 1350-1792, Brussel-Brugge, z.j. [1945] (Andrea-reeks. Bijdragen tot de geschiedenis van de gemeente Sint-Andries, 1) [= Citekey: D'Ydewalle 1945 niet gevonden]; J. De Grauwe, Chartreuse de Sainte-Anne-au-Désert, Monasticon Belge. Tome III, Province de Flandre Occidentale. Quatrième volume, Liège, 1978, p. 1263-1287 [= [De Grauwe 1978b]].
2) Zie over Henricus Cool: St. d'Ydewalle, a.w., p. 147, 153,160, 167, 182; J. De Grauwe, Prosopographia Cartusiana [Belgica], Gent-Salzburg, 1976, p. 138, nr. 1016 [= [PCB 1976], [PCBR 1999]dl. 2, 537 (nr. NLM044)].
3) Zie over Johanna Troch (in het hs. Trochs): St. d'Ydewalle, a.w., p. 186 [= [PMB 2001]32 (nr. SAm218)].
Verantwoording voor de aankoop
1. Het [handschrift] behoort tot het nationaal erfgoed: het is afkomstig uit het kartuizerinnenklooster Sint-Anna-ter-Woestijne, eerst in Sint-Andries, sedert 1580 te Brugge.
2. Het handschrift is driemaal gedateerd: tweemaal 1578 (fol. 119v en 145r) en eenmaal 1583 (fol. 131v).
3. De kopiist van het grootste gedeelte is vermoedelijk Henricus Cool, vicarius van het klooster, die in 1578 overleed, toen het handschrift nog onvoltooid was.
4. Het bevat vier hymnen door Henricus Cool uit het Latijn vertaald.
5. Het bevat een berijmde en een prozavertaling van de hymne Jesu dulcis memoria, die van elders obekend zijn. Ze vormen resp. de achtste Middelnederlandse berijmde en de zevende Middelnederlandse [proza]vertaling van deze hymne.
© J. Deschamps.
- 1. Deze gegevens dank ik aan de vriendelijke mededeling van Herman Mulder die sedert 1997 de wetenschappelijke erfenis van wijlen Jan Deschamps, zijnde zijn beschrijvingen van de Middelnederlandse handschriften, herziet, bijwerkt en aanvult met nog niet-bewerkte manuscripten in jaarlijkse inventarissen.
- 2. Analecta hymnica Medii Aevi, ed. C. Blume & G.M. Dreves, dl. 51, Leipzig 1908, 40 (nr. 41).
- 3. Ibidem, dl. 50, Leipzig 1907, 19 (nr. 18).
- 4. Ibidem, 20 (nr. 19)!
- 5. Ibidem, 20 (nr. 20)!