Herne: Bijbel 1_Initialen (gehistorieerde)_027v°a_F

Miniaturist
Meester van Gerardus Brilis

Historische context
In het tweede boek der Makkabeeën staat de ontwijding en het herstel van de Tempel van Jeruzalem centraal. De Joden worden opgeroepen om het feest van Chanoeka (‘inwijding’) te vieren. Het feest herinnert aan de de strijd van de Joden tegen en hun overwinning op de Syrische koning Antiochus IV Epiphanes in 164 v. Chr. Na diens dood heroveren Judas de Makkabeeër en zijn strijders de Tempel, reinigen deze en herstellen de dienst door de altaren van de vijanden te vernietigen en er een nieuw altaar op te richten (II Mcc 10, 3).1

Afbeelding
Het plaatje beeldt de inbezitneming van de Tempel uit door Judas de Makkabeeër en twee strijdmakkers, alsook zijn herinwijding. Ze zijn gekleed als geharnaste oosterse krijgers. Hun aanvoerder, Judas, die opvalt door zijn gouden harnas, staat centraal. Aan zijn voeten knielen twee hogepriesters die door deze houding hun dankbaarheid uitdrukken, omdat hij de orde in de Tempel opnieuw heeft hersteld. Hierbij rust Judas’ rechterhand bemoedigend op de linkerschouder van de priester rechts van hem. Vooral de priester links van hem, die door zijn grijze haren en baard ouder lijkt dan zijn blonde confrater, drukt zijn erkentelijkheid uit door de handen in een biddende houding voor het gelaat te houden. Achter deze bevindt zich zijdelings van Judas de eerste strijder die met opgeheven zwaard in de rechterhand klaarstaat om toe te slaan, wanneer enig gevaar zou dreigen langs zijn linkerzijde die hij met scherpe blik in het oog houdt. Uit de geul van het lemmet vloeit langs de stootplaat een straal bloed loodrecht naar beneden die bijna terechtkomt in de handpalm – alsof het zo bedoeld is – van Judas’ zijdelings uitgestoken linkerhand. Intussen stelt gene krijger de priester gerust door zijn linkerhand op de schouders van de priester te leggen. Aan de andere kant van de miniatuur houdt de tweede krijgsman bij de ingang van de Tempel de wacht. Hij is er blijkbaar zeker van dat het gevaar geweken is, want zijn linkerhand rust op het gevest van zijn zwaard dat in de schede steekt. De reiniging van de Tempel is pas volledig wanneer het licht terug in het heiligdom brandt. Aan de zoldering hangt weerom het olielampje met aangestoken vlammetje, het symbool van het inwijdingsfeest. Op het altaar met een wit doek bekleed, dat terzijde afhangt en vooraan met franjes is versierd, staat een klein tabernakel.

Versiering
De zeven regels hoge blauwe letter F, waarbinnen het hierboven beschreven tafereel is uitgebeeld, vormt een staalblauw gebinte in een gouden omlijsting met zwart afgeboord. De schacht van de letter bestaat uit een brede balk en is versierd met zwierige akanten. Boven en onder zijn de horizontaal lopende dunne staven links verbonden met een langs de omlijsting verticaal staande dito baar. De ruimte tussen deze en de schacht is paars gekleurd en gevuld met opklimmende gouden ragfijne twijgjes en gekrulde zijvertakkingen, die bovenaan kronkelend doorlopen in de smalle ruimte tussen de omlijsting en de staaf die de dakstreep van de letter vormt. Onderaan heeft de smalle tussenruimte een ander siermotief: kleine cirkeltjes wisselen af met lijntjes die aan de uiteinden begrensd en in het midden gearceerd worden door korte haaltjes. De gebinteonderdelen zijn aan elkaar verbonden door drievoudige ringvormige aanhechtsels. De rechterstaaf boven en de bovenstaaf rechts zijn in het bijzonder aan elkaar gehecht met een driehoekige constructie waarvan de metalen insnijdingen gestileerd worden weergegeven. De tong van de letter is zoals de schacht een brede balk met eenzelfde versiering van akanten, waar vanuit laatstgenoemde vertrekt en achter de beschreven figuren loopt over volledige breedte van het plaatje. De vloer bestaat uit veelkleurige tegels in een dambordpatroon. De zoldering wordt geschraagd door een dunne pijler, beide gekleurd in een geschakeerd lichtpaars. De vensters zijn ruitvormige glas-in-loodramen. De tempelmuren zijn schaliegrijs geschilderd.

© Frans Hendrickx

  • 1. Hierin wordt de voorafbeelding gezien van de uitdrijving der kooplieden uit de Tempel door Jezus Christus (Jo 2, 15). – Louis Réau, Iconographie de l'art chrétien, dl. 2: Iconographie de la Bible, 1. Ancien Testament, Paris 1956, 303-304.