Historia intellectualis

1. Auctores
Antonius Beyns (scriptor)
Egidius de Sancto Audomaro (scriptor)
Mauritius Chauncy
...

2. Bibliotheca: manuscripta

a. tituli omnium operum
- Commentarius in primum et secudum sententiarum / Goswinus Hexius O.Carm. (= Infra, 2e)
- De processu humani profectus / Henricus Harphius O.F.M. (= Infra, 2d)
- Edennim contemplativorum / Henricus Harphius O.F.M. (= Infra, 2d)
- Epistola ad amicum infirmum / Gerardus Magnus (= Infra, 2e)
- Graduale Romanum cum cantu / Egidius de Sancto Audomaro O.Cart. (= Infra, 2b)
- Scala amoris / Henricus Harphius O.F.M. (= Infra, 2d)
- Sermones de tempore et sanctis / Henricus de Coesfeld O.Cart. (= Infra, 2e)
- Vita abbreviata Hugonis Lincolniensis episcopi / Anonymus scriptor O.Cart. (= Infra, 2b)
...

b. opera monachorum Brugensium
Anonymus scriptor (= Infra, 2d s. v. Henricus Harphius)
Antonius Beyns (= Infra, 2d s. v. Henricus Harphius)
Egidius de Sancto Audomaro
- Graduale Romanum cum cantu

c. opera monachorum non-Brugensium

d. opera auctorum non-cartusiensium
Albertus Magnus O.P.
Gulielmus Alvernus (Auvergne)
Gulielmus de Sancto Theodorico O.Cist.
Henricus Harphius (Herp) O.F.M.1
- De processu humani profectus / script. Beyns Antonius O.Cart.
- Edennim contemplativorum / script. Beyns Antonius O.Cart.
- Scala amoris / script. Beyns Antonius O.Cart.
Paris, Bibliothèque Mazarine, 957
Hugo de Novocastro (Newcastle) O.F.M.
Joannes de Tambaco (Dambach) O.P.
Thomas Aquinas (Aquino) O.P.
Thomas de Chobham
- De consolatione theologiae
Thomas a Kempis Can.A.
- Musica ecclesiastica
...
e. opera ex indicibus codicum manuscriptorum
Index Carnifex-Bunderius2
- Gerardus Magnus: Epistola ad amicum infirmum m. s. ... Brugis ... in Carthusiis3
Deze troostbiref werd in de standaardeditie van Gerardus Magnus’ Brieven door W. Mulder uitgegeven onder de titel Epistola missa ad quemdam fratrem Carthusianum infirmum in capite ex radice nativitatatis ... (= Ep. 70).4 Op het einde van de hoofding wordt uitdrukkelijk verduidelijkt aan wie de brief is gericht: Ad unum Carthusiensem in Leodio nomine Johannem de Arnhem. Deze leed aan een aangeboren hoofdziekte die hem melancholisch en zelfs wanhopig stemde. In deze toestand was het voor hem een moeilijke opdracht om de eenzaamheid van zijn religieuze staat te dragen. Wie was deze geestezieke kartuizer? Daar niet in alle handschriftelijke versies van de brief de geadresseerde bij zijn naam wordt genoemd, heeft men ten onrechte gemeend dat hij Mathias de Tyla (Tiel) was, de gewaande kartuizer aan wie Grote, zijn Ep. 155 en Ep. 276 had geadresseerd.7 Omstreeks 1377 heeft de Keulse kartuizer Henricus Egher van Kalkar († 1408) een overeenkomstige brief geschreven aan de waanzinige Conradus van Winkel († 1390), kartuizer van Mainz8 Gesteund door de idee dat Egher van Kalkar, die van 1368 tot 1373 prior van de kartuis te Monnikhuizen was, en Geert Grote, die tussen 1375 en 1377 in datzelfde klooster te gast was om aan zijn conversio te werken, lijkt het aannemelijk dat beiden elkaar hebben gekend en het probleem van de geesteszwakte bij kartuiszers te berde hebben gebracht. Dit heeft ertoe bijgedragen dat R. Van Dijk in een overzichtstabel van Grote’s Brieven aan of over kartuizers zowel bij Joannes van Arnhem als bij Conradus van Winkel een vraagteken heeft geplaatst als recipient van Ep.70.9
- Gosvinus Hexius O.Carm.: Commentarius in primum et secudum sententiarum, qui m. s. extat Brugis in Cartusia10
- Henricus Coesfeldius O.Cart.: Sermones de tempore et sanctis, in Cartusia ... et Brugensi11

f. opera e donationibus testamentisque
...

3. Bibliotheca: impressa
...

  • 1. Schematische beschrijving van het handschrift
    bibliotheca
    Paris, Bibliohtèque Mazarine
    sectio
    Manuscrits
    codicis numerus
    957 (olim 1099)
    foliorum numerus
    X-119 f.
    pars 1a
    Henricus Harphius (Herp) O.F.M. († 1477)
    - Edennim contemplativorum, in sex industriis distinctum (f. 24r-97v)
    - Scala amoris, novem distincta scalaribus (f. 1r-24r)
    - Tractatus valde devotus de processu humani profectus, de interiore cubiculo regis eterni (f. 97v-113v)
    scriptor
    Beyns Antonius O.Cart. (“Scriptus est liber iste per fratrem Anthonium Beyns, monachum Carthusie prope Brugis”, f. Iv)
    datatio
    s. XVI in.
    pars 2a
    Vita abbreviata beati Hugonis Lincolniensis episcopi (f. 114r-119r)
    scriptor
    “per quendam Cartusiensem” (f. 114r)
    datatio
    1571.IV.25
    origo
    Sint-Kruis-Brugge, kartuizers
    biblio
    - De Troeyer, Benjamin, Bio-bibliographia Franciscana Neerlandica ante saeculum XVIPars biographica: Auctores editionum qui scripserunt ante saeculum XVI. De auteurs van uitgegeven werken die in de XIIIe, XIVe en XVe eeuw leefden, Nieuwkoop 1974, 115
    - [Declercq 2018]191, 230
    - [Devaux 2007]dl. 2, 275 - 255
    - Epiney-Burgard, Georgette (ed.), Henri Herp: De Processu humani profectus: sermones de diversis materiis vitae contemplativae. Introduction et édition critique, Wiesbaden 1982, 5-8 (= Veröffentlichungen des Instituts für Europäische Geschichte: Abteilung Abendländische Religionsgeschichte, 106)
    - [Hendrickx 1973]40-44
    - Molinier, Auguste, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Mazarine, dl. 1, Paris 1885, 460-461, nr. 957 (= Catalogue général des manuscrits des Bibliothèques publiques de France): “Tout ce qui précède [pars 1a] a été écrit en une seule fois ... par le copiste Frère Antoine Beyns ... au commencement du XVIe siècle”
    - Persoons, Ernest, Handschriften uit de Nederlanden in Frankrijk, dl. 1: De Parijse bibliotheken (behalve de Bibliothèque nationale), Brussel 1998, 45, nr. 204 (= Bibliografische inleiding tot de Belgische kloostergeschiedenis vóór 1796, 12)
    - Samaran, Charles & Marichal, Robert, Catalogue des manuscrits en écriture latine portant des indications de date, de lieu ou de copiste, dl. 1: Musée Condé et Bibliothèques parisiennes, Pais 1959, 419 (nr. 197)
    - Van Balberghe, Émile & Zelis, Guy, ‘Une édition scientifique des catalogues médiévaux des bibliothèques belges’, in: Scriptorium, 26 (1972), 324
    internexus
    http://www.calames.abes.fr/pub/ms/MAZA14031 (hoofdfiche)
    http://www.calames.abes.fr/pub/ms/MAZA14032 (fiche pars 1a)
    http://www.calames.abes.fr/pub/ms/MAZA14036 (fiche pars 2a)
    annotatio
    Origo
    Alhoewel een notitie in het handschrift ontbreekt die stellig vermeldt dat dit heeft toebehoord aan het klooster van de Brugse kartuizers, is zijn herkomst duidelijk af te leiden uit de aantekening over de kopiist van het eerste deel. Trouwens uit de beschrijving van het manuscript in de bibliotheekcatalogus, opgesteld bij de opheffing van het Brugse kartuizerklooster, blijkt dat beide delen op dat ogenblik nog altijd aanwezig waren in de kloosterboekrij. De beschrijving is onvolledig en niet nauwkeurig: “un idem [manuscrit] écrit en 1571 par Antoine Beijers Chartreux aiant pour titre Vita Beati hugonis” (J. Machiels, Inventarissen van kloosterbibliotheken door Jozef II afgeschaft en aanwezig in het Algemeen Rijksarchief (nrs. 52-95), Brussel 2000, 489 (= Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Reprints, 169): anastatische herdruk uit het ARA Brussel, Comité voor de Religiekas, nr. 72 (55), f. 831v. - Ch. Piot, ‘Les manuscrits relatifs à l’histoire, provenant des couvents supprimés aux Pays-Bas par Joseph II’, in: Compte rendu des séances de la Commission royale d’histoire, ou recueil de ses bulletins, reeks IV:4, 1877, 192).
    Pars 1a
    De traktaten Edennim contemplativorum en Scala amoris vomen het derde deel (liber) van Herps Theologia Mystica (B. De Troeyer, Bio-bibliographia Franciscana Neerlandica ante saeculum XVIPars biographica: Auctores editionum qui scripserunt ante saeculum XVI. De auteurs van uitgegeven werken die in de XIIIe, XIVe en XVe eeuw leefden, Nieuwkoop 1974, 114-115), een verzameling van verschillende authentieke Herpiaanse mystieke teksten. De andere geschriften die tot deze mystieke verzameling behoren, zijn: Soliloquium divini amoris (lib. 1) en Directorium contemplativorum (d.i. Herps Spieghel der volcomenheit in de Latijnse vertaling van de Keulse kartuizer Petrus Blomevenna, † 1536) met drie Collationes brevissimae (lib. 2), die samen met de hierboven ywee genoemde traktaten na zijn dood onder deze titel een eerste maal werden uitgegeven door de Keulse kartuizer Theodoricus Loher a Stratis († 1554) in 1538 (B. De Troeyer, Bio-bibliographia Franciscana Neerandica saeculi XVI, dl. 2: Pars bibliogaphica. De edities, Nieuwkoop 1970, 138-139, nr. 226). Het eerste werd geschreven voor geestelijk meer gevorderden in het contemplatieve leven, het tweede beschrijft in negen sermoenen de negen stadia die de ziel moet doorlopen om tot de hoogste vereniging met God te komen.
    Het derde traktaat De processu humani profectus is een onuigegeven verzameling van twee groepen sermoenen die respectievelijk veertien en zeven collaties tellen. Slechts van het vierde en vijfde sermoen uit de eerste groep, die identiek zijn aan de tweede en derde collatie van het Directorium contemplativorum , kan gezegd worden dat zij als dusdanig werden opgenomen in de verzameluitgaven van de Theologia Mystica. (L. Verschueren, ‘Leven en werken van Hendrik Herp’, in: Collectanea Franciscana Neerlandica, 2 (1931), 374. L. Mees, A. Houbaert & B. De Troeyer, ‘Herp (Henri de, Harphius). Vie, Oeuvres’, in: Dictionnaire de spiritualité, 7 (1969), 350).
    Deze Herpiaanse geschriften die in de ontwikkeling van een gevoelsmystiek de liefde van de ziel en haar opgaand verlangen naar de vereniging met God uitdrukken, vonden binnen de spiritualiteitsleer van H. Herp een brede verspreiding in West-Europa. Dit was vooral te danken aan de editie van de Theologia Mystica door de Keulse kartuizers. De Kartuizers waren trouwens vurige aanhangers van deze spiritualiteit, omdat zij nauw aasloot bij hun eigen geestesleven (E. Gullick & O. De Veghel, ‘Herp. Doctrine spirituelle, Influence’, in: Dictionnaire de spiritualité, 7 (1969), 361).
    Pars 2a
    Dit gedeelte werd voltooid in 1571 op het feest van de evangelist Marcus, d.i. 25 april: “Hec pesens scriptura completa fuit ipso die sancti Marci evangeliste anno Domini 1571” (f. 119r). Men mag aannemen dat de scriptor een Brugs kartuizer is, gezien de samenvoeging van zijn geschrift met het eerste deel waarvan met zekerheid de Brugse kartuizerkopiist is bekend. Beide delen, ontstaan in in de loop van de 16e eeuw, werden in één (moderne) band bijeengebracht. In de tekstkritische uitgave van Adam Egneshamensis (Adam van Eynsham o.s.b., † ca. 1233) Magna vita Sancti Hugonis werd de vita abbreviata bij de bespreking van de ingekorte teksten niet opgenomen (D. L. Douie & D. H. Farmer, The life of St. Hugh of Lincoln, dl. 1, London 1961, VII-XXII, LII), omdat deze vanuit tekstueel standpunt geen belang heeft, want zo laat geschreven bereikt zij nauwelijks de versie van Adam van Eynsham en verstrekt zij slechts min of meer nuttige, vooral algemene praktische inlichtingen over één van de grootste heiligen uit de Kartuizerorde). Aldus de commentaar van D. H. Farmer († 2021), die de vita uit het besproken handschrift niet kende, in zijn brief van 30 juli 1967. Ook nog andere 15e- en vroeg 16e-eeuwse korte Latijnse teksten van Hugo van Lincolns leven worden aangetroffen in de kartuizen van Zelem en Keulen (Douie & Farmer, dl. 1, LII). Alleszins getuigt dit van een voortgezette belangstelling voor Hugo van Lincoln († 1200) in Vlaanderen en het Rijnland. – © Frans Hendrickx.
  • 2. Auteurs — De dominicaan Willem De Vleeschouwer (Carnifex, Carnificis) was lector in de theologie, subprior van zijn klooster te Gent en later prior van het klooster in Sint-Winnoksbergen. Paus Clemens VII († 1534) beoogde hem in 1526 op te dragen om samen met Joannes Heitmers uit Zonhoven, een clericus van het diocees Luik, literaire werken op te sporen en, indien mogelijk, te verwerven voor de pauselijke bibliotheek. De opdracht kon niet worden uitgevoerd daar Carnifex vroegtijdig in 1525 overleed. Zijn bekendheid had hij te danken aan zijn studie van een groot aantal bibliotheken: hij was een groots opgevatte bibliografie van in kloosterbibliotheken bewaarde handschriften in België en in de buurlanden (Nederland, Frankrijk, Duitsland, Engeland) begonnen, om te starten hoofdzakelijk met kerkelijke teksten. In zijn Gentse confrater Jan Van den Bundere (Bunderius) vond Carnifex een ijverige voortzetter. Deze werd rond 1481 in Gent geboren. Eveneens lector in de theologie aan het Gentse dominicanenklooster, is hij er tweemaal prior geweest. Hij was ook inquisiteur van het bisdom Doornik. Bunderius stierf in1557. – P. Lehmann, ‘Quellen zur Feststellung und Geschichte mittelalterlicher Bibliotheken, Handschriften und Schriftsteller’, in: P. Lehmann , Erforsching des Mittelalters. Ausgewählte Abhandlungen und Aufsätze, dl. 1, Leipzig 1941 [herdruk Stuttgart 1959], 317-319. Biographie nationale [de Belgique], 26 (1936-1938), 285-288 (Van den Bundere Jean), 811-813 (Vleeschouwer Guillaume).
    Geschiedenis in hoofdlijnen — Paul Lehman heeft gepoogd hun bibliografisch werk , tussen ca. 1520 en 1557 tot stand gekomen, te reconstrueren uitgaande van de relatief talrijke excerpten uit het oorspronkelijk handschrift door 17e-eeuwse bibliografen als Antonius Possevinus S.J. † 1611), Theodorus Petreius O.Cart. († 1640), Andreas Valerius († 1655), Carolus De Visch O.Cist. († 1666) en Petrus de Alva y Astorga O.F.M. († 1667), die door hun 18e-eeuwe collega’s werden gekopieerd (P. Lehmann, ‘Quellen zur Feststellung und Geschichte mittelalterlicher Bibliotheken’, 319-324: bibliografische verwijzingen, 328-351: editie). De verzamelcatalogus wordt in de bronnen op een verscheiden wijze benoemd, waaronder de titel Index manuscriptorum codicum per Belgium vicinasque provincias de voorkeur verdient. In 1606 wordt hij het eerst geciteerd door Aubertus Miraeus († 1640), Elenchus historicorum Belgii, nondum typis editorum, Antverpiae [Antwerpen] 1606, 9, waar hij bericht dat hij de Index had gezien te Brussel bij Lucas Van Opmeer (quem Bruxellis ms. adservat Lucas Opmerus). Drie jaar later verwijst hij ernaar in een lijst met catalogi van kerkelijke schrijvers (A. Miraeus, Bibliothecae Antverpianae primordia, Anverpiae 1609, 6). Miraeus’ aantekeningen werden herhaald door Antonius Sanderus († 1664), Bibliotheca Belgica Manuscripta, sive, elenchus universalis codicum mss. in celebrioribus Belgii coenobiis, ecclesiis, urbium, ac privatorum hominum bibliothecis adhuc latentium, dl. 1, Insulis [Rijsel] 1641, 24 (Miraeus 1606) en 250 (Miraeus 1609). In deze laatste notitie wordt de Index geplaatst onder de hoofding “Libri Mss in Bibliotheca Publica Antverpiana”, wat erop wijst dat intussen, sedert 1617, de Antwerpse kapittelbibliotheek, waarvan Miraeus in 1608 de leiding had gekregen (Naionaal biografisch woordenboek, 9, 1981, 535-537), met de stadsbibliotheek, ontstaan in 1481, was verenigd). In tegenstelling tot wat hij in 1606 mededeelde, wordt in A. Miraeus, Bibliotheca ecclesiastica sive De scriptoribus ecclesiasticis, qui ab anno Christi 1494 quo Joannes Trithemius desinit, ad usque tempora nostra floruerunt. Auberti Miraei, Bruxellensis, decani Antverpiensis, opus posthumum, dl. 2, ed. Aubertus Vanden Eede, Antverpiae 1649, 57, beweerd dat hij de Index in Antwerpen heeft geraadpleegd: “Vidi Indicem illum Antverpiae apud Lucam Opmerum Delfium”. Valerius Andreas († 1655), Bibliothea Belgica: de Belgis vita scriptisq. claris. praemissa topographica Belgii totius seu Germaniae Inferioris descriptione, 1e ed., Lovanii [Leuven] 1623, 462, die naar Miraeus verwijst (Bene tamen accidit Belgis nostris, quod eorum scripta ex dicto indice pleraque excerpserit Aub. Miraeus, quae nos in Bibliothecam hanc suis locis retulimus) deelt de plaats van de ontmoeting met Lucas Opmerus evenwel niet mee. In de tweede, hernieuwde en vermeerderde, editie van Andreas’ Bibliotheca Belgica (Leuven 1643, 471) vervalt voornoemde referentie naar Miraeus. Afgezien van het feit of Miraeus de Index bij Lucas Van Opmeer te Brussel of te Antwerpen heeft gezien, waarover Lehmann, ‘Quellen zur Feststellung und Geschichte mittelalterlicher Bibliotheken’, 324-325, een zienswijze heeft ontwikkeld, schijnt deze de oudst aanwijsbare eigenaar van de Index te zijn geweest. Hij was de zoon van Pieter Van Opmeer († 1594), herkomstig van Amsterdam maar gevestigd te Delft, een ijverig voorstander van het katholieke gedachtegoed, en was doctor in de beide rechten (A. J. Van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden, dl. 14, Haarlem 1867, 182-183). In beide eities van Andreas (1623, 1643) staat aansluitend opgetekend “sed dolendum thesaurum illum nescio quo fato periisse” dat met ongeveer dezelfde bewoordingen werd overgenomen in Miraeus’ Biblitheca ecclesiatica, postuum in 1649 verschenen zoals hogervermeld. De oorspronkelijke Index moet raakte na 1609 zoek. Maar in 1657 komt hij opnieuw tevoorschijn wanneer hij werd geconsulteerd door Antonius Sanderus († 1664), Bibliotheca sacro-profana, quae secut parandae librariae supellectili in primis commoda, ita disciplinis varijs, & arribus excolendis etiam idonea, Brugis [Brugge] 1657, 84, luidens het getuigenis van Petrus de Alva et Astorga o.f.m. († 1667), Funiculi nodi indissolubilis de conceptu mentis, & conceptu ventris, 2e ed., Bruxellis [Brussel] 1663, 15, die verklaart dat de Index in het bezit van Sanderus was: “In Bibliotheca manuscripta omnium manuscriptorum Belgii, laborata a P. Guilielmo Carnificis, ac disposita a P. Joanne Bundero ... existente apud D. Antonium Sanderum fol. 614. num. 68 ...” (met verwijzing naar een titel op vermelde plaats in de Index) en 28 (een gelijkaardig geformuleerde referentie aan Sanderus). Nadien ontbreekt elk spoor en moet hij als verloren worden beschouwd.
    Opbouw — De Index moet meer dan 619 folia geteld hebben, want op fol. 619 stond de naam Thomas Rinpteyt. Na deze moeten nog schrijvers gevolgd zijn met de beginletter T, en waarschijnlijk ook met de volgende letters van het alfabet. Men kan gerust aannemen dat ongeveer 1500 auteurs erin stonden opgelijst. De schrijvers staan in de alfabtische volgorde van hun voornaam, soms vergezeld van een korte biografische nota, en worden gevolgd door de titels van de werken, desgevallend met opgave van de beginwoorden, en door de vermelding van de bibliotheken waar ze werden bewaard. © – Frans Hendrickx.
  • 3. Lehmann, ‘Quellen zur Feststellung und Geschichte mittelalterlicher Bibliotheken’, 333.
  • 4. Ed. W. Mulder, Gerardi Magni Epistolae, Antwerpen 1933, 283-293 (= Studiën en tekstuitgaven van Ons geestelijk erf, 3). Mulder heeft de brief, die ongedateerd is, kritisch uitgegegeven op basis van Den Haag KB, ms. 78 J 55 / 3, fol. 144r-147v (s. XV med., herkomst onbekend). Vóór deze werd de brief reeds tweemaal uitgegeven: door Th. A. Clarisse, in: Archief voor kerkelijke geschiedenis, inzonderheid van Nederland, 3 (1831), Bijlage n°1, 1-4, en P.-F.-X. De Ram, in: Compte-rendu des séances de la Commission royale d'histoire, ou Recueil des ses bulletins, reeks 3 : 2 (1861), 71-77. R. Th. M. Van Dijk, Prolegomena ad Gerardi Magni opera omnia, ed. R. Hofman, Turnhout 2003, 543-545 (= Corpus Christianorum. Continuatio mediaevalis, 192 / Gerardi Magini Opera omnia, 1) die de stand van onderzoek inzake deze brief heeft samengevat, verwijst in de context van de beoordeling van voornoemde uitgaven der brief bij vergissing naar de editie van een andere brief, zijnde Epistola ad quemdam sibi dilectum in Christo multipliciter temptatum (= Ep. 71), ed. A. Hyma, in: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, 54 (1930), 30-42.
  • 5. Ad suum novitium Mathiam de Tyla anno 1380 (ed. Mulder, p. 50-51).
  • 6. Gerardus Groet Epistola ad fratrem Mathiam de Tyla, ordinem professum anno 1382 (ed. Mulder, p. 119-121).
  • 7. K. Grube, Gerhard Groot und seine Stiftungen, Köln 1883, 47-58, welke bewering J. G. J. Tiecke, De Werken van Geert Groote. Academisch proefschrift ... aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen, Utrecht en Nijmegen 1941, 113, op grond van voornoemde naamvermelding heeft tegengesproken. – Met Mathias de Tyla werd ook de onbekende ontvanger van de later ontdekte Ep. 85, welk volgnummer de brief zal hebben in de te verwachten kritische uitgave van de Brieven van Geert Grote (ed. R. Hofman, Gerardi Magni Opera omnia, Turnhout, Brepols), vereenzelvigd (H. Rüthing, ‘Vier neue Briefe Geert Grootes’, in: Ons geestelijk erf, 40 (1966), 400-402, 406). Intussen heeft R. Hofman, ‘The recipient(s) of Geert Grote’s Letters 15, 27 and 85’, in: Tom Gaens, Thom Mertens & Kees Schpers (eds.), Libros sempiternum animarum cibum custodire voluit. Essays voor Frans Hendrickx, Leuven 2017, 124-149 (= Ons geestelijk erf, 88:2-4) recentelijk aangetoond dat de ontvanger van Ep. 15 wel Mathias de Tyla kan zijn, maar dat er geen bewijs is dat hij in de kartuizerorde is getreden; de bestemmeling van Ep. 27 met dezelfde naam is evenmin een kartuizer, omdat in de brief sprake is van ongeoorloofde persoonljke bezittingen voor kloosterlingen, een item dat nog in andere brieven met een cisterciënzer connectie wordt aangetroffen, ten gevolge waarvan de ontvanger een cistercënzer zou zijn alhowel zijn naam in de de statuten van het algemeen kapittel van deze orde niet is terugggevonden; ten slotte zou er geen enkele reden zijn om te aanvaarden dat de onbekende adressaat van Ep. 85 dezelfde is als deze van de twee vorige brieven.
  • 8. H. Rüthing, Der Kartäuser Heinrich Egher von Kalkar 1328-1408, Göttingen 1967, 125-126, 162 (i.h.b. 164, n. 52) -170, 230-231 (= Veröffentlichungen des Max Planc k-Instituts für Geschichte, 18 / Studien zur Germania Sacra, 8).
  • 9. R. Th. M. Van Dijk, ‘Raadgevingen voor een kartuizernovice. Geert Grote en zijn Brief over een nieuwe monnik’, in: Rudolf Th. M. Van Dijk, Twaalf kapittels over ontstaan, bloei en doorwerking van de Moderne Devotie, ed. Ch. Caspers & R. Hofman, Hilversum 2012, 21, 40 (= Middeleeuwse studies en bronnen, 140).
  • 10. Lehmann, ‘Quellen zur Feststellung und Geschichte mittelalterlicher Bibliotheken’, 335.
  • 11. Lehmann, ‘Quellen zur Feststellung und Geschichte mittelalterlicher Bibliotheken’, 338.